La Favorite: een mooie belcantoavond
Donizetti’s opera La Favorite, geschreven voor Parijs in 1840, past goed in het genre grand opéra, dat toen de maat aller dingen was. Het werk bestaat weliswaar uit vier aktes in plaats van de gebruikelijke vijf, maar de thematiek past volledig binnen de traditie. In Luik is zelfs plaats ingeruimd voor een klein ballet tegen het einde van de tweede akte. Met verdienstelijke zang was de première een mooi succes.
Donizetti werkte in 1839 aan een opera getiteld L’ange de Nisida, maar dit project moest hij opgeven toen het theater waarvoor het was bestemd failliet ging. Veel muziek die hij schreef voor dit werk gebruikte Donizetti uiteindelijk voor La Favorite. Zodoende kon de opera in korte tijd worden voltooid. Hierdoor ontstond de mythe dat Donizetti de laatste akte in een enkele dag zou hebben geschreven.
La Favorite handelt, zoals een grand opéra betaamt, over historische personages en een liefdesgeschiedenis. Het titelpersonage is gebaseerd op Léonor de Guzman, de maîtresse van koning Alphonse XI van Castilië en Leon. De koning heeft haar naar het hof gehaald, maar is vervolgens om dynastiek-politieke redenen getrouwd met Maria, dochter van de koning van Portugal. Léonor baart hem tien kinderen, wat haar positie aardig cementeert, maar als Alphonse in 1350 op 38-jarige leeftijd overlijdt aan de pest, laat Maria haar uit wraak executeren.
In de opera is hieraan een nieuw personage toegevoegd, Fernand, een jonge novice die verliefd is geworden op Léonor toen hij haar hand aanraakte bij het verstrekken van de communie. Hij verlaat het klooster en gaat naar haar op zoek. Léonor laat hem naar het hof komen, echter zonder haar naam en status duidelijk te maken. Met hem trouwen is onmogelijk, maar zij overhandigt hem een commissie in het leger. Fernand onderscheidt zich in de strijd om Sevilla en wordt door Alphonse met eer overladen. Maar als de koning ontdekt dat zijn geliefde Léonor – teleurgesteld omdat hij haar heeft gepasseerd voor Maria – verliefd is op de jonge held Fernand, neemt hij wraak door haar ter plekke aan de nietsvermoedende jongeman uit te huwelijken.
Als Fernand erachter komt dat hij de maîtresse van de koning toebedeeld heeft gekregen, voelt hij zich onteerd, schopt een scène en gaat terug naar het klooster. De verstoten Léonor komt daar uiteindelijk ook terecht, smeekt Fernand om vergeving en sterft de liefdesdood in zijn armen.
De enscenering van Rosetta Cucchi volgt keurig het verhaal, maar plaatst een paar onduidelijke accenten. Zo staat in het klooster een wand met kluizen waarin voorbeelden van plantaardig leven als kostbaarheden worden bewaard. Er worden ook rituelen mee uitgevoerd. Léonor is voortdurend omgeven door in het wit geklede vrouwen, veelal gesluierd, die met eenvoudige bewegingen commentaar leveren op hetgeen haar overkomt (zo lijkt het althans). Bij de handelingen die zich aan het hof afspelen, staat een grote plastic cilinder centraal. In het programmaboek legt Cucchi uit wat haar voor ogen heeft gestaan, maar dat is zo’n warrig verhaal dat dit verder maar buiten beschouwing moet blijven.
De grote rol voor bas is die van Balthazar, de abt van het klooster, tevens een soort voorloper van de Grootinquisiteur, zozeer meent hij zich boven de koning te kunnen stellen. Uit naam van de paus beveelt hij de koning om zijn relatie met Léonor op te geven op straffe van beider excommunicatie. Dat geeft Alphonse een extra zetje om haar aan Fernand over te doen, die in die zin als geroepen komt. Het verbale gevecht tussen Alphonse en Balthazar weerspiegelt de strijd om de macht in de christelijke wereld: ligt het primaat bij de koning of bij de paus? Het is zeker denkbaar dat Verdi zich bij het schrijven van Don Carlo door deze scène heeft laten inspireren.
Balthazar werd goed gezongen door de Italiaanse bas Ugo Guagliardo, bekend als Rossini-specialist, maar inmiddels druk doende zijn repertoire te verbreden. Alphonse kwam voor rekening van bariton Mario Cassi, zeker in zijn optreden en muzikaal tot in de puntjes verzorgd. De ‘lagere regionen’ van de partituur waren bij beide heren in goede handen.
De Spaanse tenor Celso Albelo tekende voor de rol van Fernand. Zijn repertoire omvat meer dan twintig belcantorollen en het was goed merkbaar dat hij zich in de rol van Fernand op vertrouwd terrein bevond. Met veel inzet en groot enthousiasme wist hij een zeer geloofwaardige Fernand neer te zetten. Zijn woede-uitbarsting op het moment dat hij ontdekt bedrogen te zijn door de koning, vormde vocaal het hoogtepunt van zijn optreden.
De titelrol werd vertolkt door mezzosopraan Sonia Ganassi. Met de rol van Léonor was voor het eerst sprake van een hoofdrol die voor een mezzo bedoeld was, ook al bestond die indeling in stemvakken toen nog niet. Donizetti had gewoon de specifieke kwaliteiten van de boogde zangeres Rosine Stoltz op het oog.
Ganassi kweet zich met overgave van haar taak, maar kon niet verhullen dat ze er wel wat moeite mee had. Het klonk allemaal wel goed, maar ik werd er geen moment door gegrepen. Van identificatie met haar personage was geen moment sprake. Dat ze in de sterfscène in plaats van in de witte jurk die ze de gehele voorstelling had gedragen plotseling in een moderne kantooroutfit verscheen, deed afbreuk aan het geheel en wekte de nodige irritatie.
Over de bijdrage van het koor, ingestudeerd door Pierre Iodice, was ik niet erg te spreken. Het klonk nogal rommelig allemaal, behalve op momenten dat er in een rustig tempo een eenvoudige passage werd gezongen. Het orkest onder leiding van Luciano Acocella beviel me daarentegen uitstekend. Deze dirigent wist het orkest van de Opéra Royal de Wallonie duidelijk te inspireren tot een uitstekende prestatie. Ook een zo in het oog lopende solo van bijvoorbeeld de trompet klonk uiterst verzorgd.
La Favorite is tot en met 28 november nog viermaal te zien in Luik. Houd er rekening mee dat het laat kan worden; de première was pas tegen half twaalf afgelopen.
Zie voor meer informatie de website van de Opéra Royal de Wallonie.
3Reacties
Ik woonde La Favorite bij in München, in juli van dit jaar. Ik denk dat ik met Elīna Garanča beter af was….
Door bijzondere omstandigheden moet ik deze “La favorite” aan mij voorbij laten gaan. Wat Rosetta Cucchi betreft is het misschien aardig te weten, dat zij vele jaren als pianiste heeft meegewerkt aan het Rossini Opera Festival in Pesaro. Zij begeleidde daar niet alleen vocalisten in recitals, maar speelde ook met enige regelmaat fortepiano in operaproducties. In 2005 maakte zij in Pesaro haar regiedebuut met “Arrighetto” een farsa van Carlo Coccia. Er werd in die tijd in Pesaro jaarlijks in een serie “Il mondo delle farse” een farsa van een (onbekende) tijdgenoot van Rossini gegeven. Juist toen dat een traditie leek te zijn geworden is men er helaas mee gestopt.
Muzikaal en zeker vokaal vond ik het het een prachtige uitvoering. Globaal een uitstekende bezetting. Ganassi vond ik wel geengageerd genoeg (het slot was echt ontroerend) al kan ik me inderdaad voorstellen dat Garanca deze rol geloofwaardiger (dwz meer sexy – ook vokaal) kan vertolken… Ook Albello, Cassi en Guagliardo vond ik goed tot uitstekend…
Ik had wel mijn bedenkingen bij de futuristische (zoals bleek uit het programmaboekje) enscenering met oa de plantjeskwekerij in het klooster maar echt storen deed ze niet (het verhaal werd vrij ‘normaal’ verteld) en het geheel oogde wel vrij mooi…