AchtergrondFeatured

Oliver: ‘Ik ben niet jaloers op jonge zangers’

Na een lange, rijke carrière als tenor werd Alexander Oliver in 1999 artistiek directeur van de Dutch National Opera Academy. Zijn taak: passie communiceren. En streng zijn. Want de operawereld biedt maar voor weinigen plek. ,,Ik ben niet jaloers op de jonge zangers van nu.”

Alexander Oliver (foto: Sandy Schoenberg).

De Dutch National Opera Academy (DNOA) is een tweejarige masteropleiding van de conservatoria van Den Haag en Amsterdam. De academie stoomt jonge, getalenteerde zangers klaar voor de operapraktijk. Aangezien er slechts ruimte is voor twaalf zangers, is de toelating streng.

Dat is te merken in de producties die de academie tweemaal per jaar opvoert, zoals onlangs Donizetit’s L’elisir d’amore. Het vocale niveau is vrijwel zonder uitzondering erg hoog. Dat mag ook wel, want DNOA kost veel geld. Het is één van de duurste opleidingen van Nederland.

Sinds 1999 is Alexander Oliver artistiek directeur van de academie. Hij begon aan de job toen hij vanwege een ernstig schildklierprobleem zijn carrière als tenor stop moest zetten. Tot dat moment trad hij wereldwijd op met rollen als Iro (Il ritorno d’Ulisse in patria), Arnalta (L’incoronazione di Poppea), Monostatos (Die Zauberflöte), Basilio (Le nozze di Figaro) en Mime (Der Ring des Nibelungen).

,,Ik ben een karaktertenor, maar wel een lyrische”, vertelt Oliver in zijn kleine kantoor naast de repetitieruimte van het Conservatorium van Amsterdam. ,,Ik heb de karakterrollen ook altijd veel interessanter gevonden. Rollen als Ferrando in Così fan tutte – of nog erger: Ernesto in Don Pasquale – vond ik vreselijk.”

Oliver deelde het toneel met grootheden als Plácido Domingo, Ileana Cotrubas, Gwyneth Jones, Sesto Bruscantini en vele anderen. Hij zong vanaf 1972 ook heel vaak bij De Nederlandse Opera in Amsterdam. ,,Ik werd meteen verliefd op de stad”, zegt hij. ,,En dat ben ik nog steeds. Het is een schat van een stad.”

De stad was echter niet de reden waarom hij solliciteerde bij DNOA. De academie was een perfecte plaats waar hij, nu hij niet meer zelf actief kon zingen, zijn passie kon delen. ,,Ik heb altijd enorm veel plezier in zingen en werken gehad. Heel mijn leven staat in het teken daarvan”, zegt hij, waarna hij lachend toevoegt: ,,Ik lijk Tosca wel. Vissi d’arte…”

Geen garanties

Eén van de eerste dingen die Oliver deed toen hij aantrad, was de auditiefase uitbreiden. ,,Oorspronkelijk deden studenten een vocale auditie van zo’n tien minuten. Dat was het. Ik heb gezegd: dat is nonsens. Je vraagt mensen om twee jaar van hun leven op te geven. Nu bestaat de toelating uit een vocale auditie en een volle workshopdag. Ik kan wel zeggen dat dat het niveau flink verhoogd heeft.”

Oliver kijkt bij de selectie van studenten naar zangers die een reële kans op een carrière hebben, al geeft hij toe dat je dat natuurlijk nooit met zekerheid kan voorspellen. ,,Het is meer een gevoel. Een garantie heb je nooit.”

Volgens Oliver is het de verantwoordelijkheid van DNOA en van conservatoria in het algemeen om streng te selecteren, aangezien het niet gemakkelijk is om als zanger aan de bak te komen. ,,Er zijn te veel zangers”, zegt hij. ,,Ik zat in de jury bij het Kathleen Ferrier-concours. Van de 60 deelnemers waren er 35 sopraan. En ze waren allemaal heel erg goed.”

,,We hebben een luxeprobleem, maar we leven momenteel zeker niet in een luxesituatie, met alle bezuinigingen op cultuur. Dat is mijn grootste zorg voor de toekomst. Ik ben niet jaloers op de jonge zangers van nu.”

,,Als dit voor jou de enige manier is om gelukkig te worden, moet je het doen. Anders niet”

Los van dat is het beroep van zanger maar voor weinigen weggelegd, denkt Oliver. ,,Iedereen denkt dat die het kan, maar dat is niet waar. Je moet een bepaald talent hebben, daar begint het mee. Dat is niet iets wat je aan kunt leren. Ik ben niet religieus, maar ik denk dat het een gave is.”

Om succes te hebben als zanger, moet je bovendien alles geven, vervolgt hij. ,,Bij de eerste les zeg ik alijd: daar is de deur, als je hier niet per se moet zijn, ga dan alsjeblieft weg. Het grootste geheim in het leven is gelukkig zijn. Als dit voor jou de enige manier is om gelukkig te worden, moet je het doen. Anders niet. Want je wordt opgevreten, je krijg relatieproblemen en veel meer. Je vak moet altijd op één staan.”

Keerzijden

Oliver is het ermee eens dat je zo’n hard vak eigenlijk alleen in de praktijk kunt leren. Zelf stond hij op zijn negentiende al Faust te zingen en op zijn twintigste Don José. ,,Je leert het vak van doen”, zegt hij. ,,Maar als je jong bent, moet het wel onder de juiste omstandigheden gebeuren. Niet gestresst.”

Affiche van de productie van L'elisir d'amore, die DNOA in januari opvoerde.

Om die juiste omstandigheden te creëren, zijn de producties van DNOA altijd voor publiek toegankelijk. Daarnaast probeert de academie haar lesprogramma eveneens zo goed mogelijk af te stemmen op de beroepspraktijk. De studenten krijgen naast zangles dramalessen, fysieke theatertraining, repertoirebehandeling, Italiaans en diverse andere vakken.

Dit heeft ook wel eens een keerzijde. Oliver moet zelf bijvoorbeeld weinig hebben van regisseurs die de bedoelingen van een componist terzijde schuiven en hun eigen gang gaan (,,ik betaal niet 120 euro om de seksuele fantasieën van een regisseur te zien”), maar zulke regisseurs zijn er wel in groten getale. ,,En wij moeten onze studenten voorbereiden op wat op ze afkomt.”

Hetzelfde geldt voor dikke zangers. ,,Als je de beste Brünnhilde ter wereld bent of een geweldige Norma of Abigaille zul je wel werk vinden. Maar voor anderen wordt het moeilijker en moeilijker. Dat is heel triest, vind ik, want ik weet uit eigen ervaring hoe pijnlijk dat is. Maar ik moet het wel tegen zangers zeggen als ze aan onze opleiding willen beginnen.”

Londen

Ondanks deze keerzijden en de onzekere markt voor zangers op dit moment kan Oliver tevreden zijn over het functioneren van DNOA de laatste tijd. De banden met het werkveld ontwikkelen zich steeds verder en vele oud-DNOA-studenten zijn inmiddels volop aan de bak als zanger.

Oliver noemt er een paar: Thomas Oliemans, Henk Neven, André Morsch, Elmar Gilbertsson, Francis van Broekhuizen, Barbara Kozelj, Judith van Wanroij en Kai Rüütel, die flink aan de weg timmert bij het Royal Opera House in Londen. ,,Het loopt heel goed op dit moment. Het is een privilege hier te werken.”

De studenten van de Dutch National Opera Academy zijn in maart en april weer te bewonderen met een productie van Les mamelles de Tirésias en La voix humaine van Poulenc. Zie voor meer informatie www.opera-academy.nl.

Vorig artikel

Donizetti steekt de draak met operabedrijf

Volgend artikel

Elf opera’s in nieuw bioscoopseizoen Met

De auteur

Jordi Kooiman

Jordi Kooiman

Jordi Kooiman is journalist en muziekliefhebber. Hij richtte in januari 2009 Place de l'Opera op en leidt sindsdien het magazine.