Alastair Miles: portret van een aimabele bas
De Britse bas Alastair Miles is een man van veel operarollen. Kort geleden was hij voor de rol van Raimondo in Lucia di Lammermoor bij De Nationale Opera in Amsterdam. In juni staat Leporello in Don Giovanni bij de Vlaamse Opera op zijn programma. Een gesprek met de aimabele Brit.
In het echt lijkt Alastair Miles niet op de dikkige Veith Pogner uit Die Meistersinger von Nürnberg, een rol die hij vorig seizoen bij De Nationale Opera zong. En hij lijkt al helemaal niet op de strenge, enge en hoogst onbetrouwbare Raimondo in Lucia di Lammermoor, die hij kort geleden in Amsterdam zong. Miles lijkt, in het museumcafé waar het interview plaatsvindt, vooral op zichzelf: een bescheiden, vriendelijke man met subtiele humor en een nuchtere kijk op zijn leven als zanger.
Dat leven brengt hem in de belangrijkste operahuizen in Europa. En soms daarbuiten: hij zong ook bij de Metropolitan Opera in New York en zal daar begin volgend jaar terugkeren voor de rol van Raimondo, in een productie met onder anderen Joseph Calleja.
Amsterdam is één van de steden waar zijn werk als bas hem heenvoerde. Hij zong hier Figaro, maakte indruk in La Juive bij De Nationale Opera, naast John Osborn en Dennis O’Neill, en stond in de grote Troyens-productie van Pierre Audi.
Afgelopen april was hij terug voor zijn rol in Lucia di Lammermoor, zeven jaar na de eerste serie opvoeringen onder regie van Monique Wagemakers. “Het was een herneming, maar ook dan is zo’n rol zeker niet zonder uitdagingen”, vertelt de zanger. “De cast was deels vernieuwd en daar komt bij dat je zeven jaar meer ontwikkeling als mens, als acteur en als zanger achter je hebt.”
“De woorden die ik zing komen snel terug in het geheugen, maar met de muziek is dat anders”, vervolgt hij. “Je kunt alleen zingen met de stem die je op dat moment hebt. De rol van Raimondo ligt voor mijn stem vrij hoog, met een klank die neigt naar bas-bariton. Mijn stem is mettertijd donkerder en lager geworden.”
“Ik zag er in mijn kostuum uit als de oude Verdi”
Donizetti, Mozart, Gounod, Verdi: ze passen allemaal in de stem van Alastair Miles. En Wagner. Zijn roldebuut als Veith Pogner maakte hij in Glyndebourne, toen Die Meistersinger von Nürnberg daar in 2011 voor het eerst werd geproduceerd. Het was het grootste project tot dan toe in het Britse operahuis. Pogner was in de regie van David McVicar een elegante, chique man.
Nog geen jaar later zong hij in Amsterdam dezelfde rol in dezelfde opera, maar bij regisseur David Alden werd Pogner een heel ander type. Miles vertelt: “Alden laat je de ruimte voor je rol. Ik droeg voor het eerst in mijn carrière een dikpak, kreeg enorme bakkebaarden aangemeten en zag in de spiegel een hele andere Pogner dan ik kende uit Glyndebourne. Ik lijk op Falstaff, realiseerde ik me. En ik had in mijn kostuum en door de grime wel wat van de oude Verdi. Zo moet ik hem zingen, wist ik toen.”
“Ik wilde een andere kant van mijn vocale persoonlijkheid laten zien”
De dvd van de Glyndebourne-productie ligt op tafel naast de meest recente cd van de zanger, die inmiddels meer dan tachtig opnamen op zijn naam heeft. Het zijn uitersten: de grootschalige Meistersinger en de hele intieme opname, met alleen een stem en een piano.
“Hij is me zeer dierbaar, deze nieuwe plaat met werken van Wolf en Brahms”, zegt Miles. “Het was mijn eigen idee om dit werk vast te leggen en ik heb de cd deels zelf gefinancierd. Met deze liederen wilde ik een andere kant van mijn vocale persoonlijkheid laten zien.”
De plaat werd opgenomen in de studio van Snape Maltings, in het cultuurcentrum dat ooit werd opgezet door Benjamin Britten en Peter Pears. “Er waren overigens vooral praktische en financiële redenen om die locatie te kiezen. Er staat bijvoorbeeld een groot model Steinway.”
Hoe groot die vleugel klinkt, is op de cd meteen al in het eerste lied, ‘Prometheus’ van Wolf, te horen. Begeleidster Marie-Noëlle Kendall laat haar instrument donderen als een onvervalst concertpianiste.
Ook opgenomen werden de Vier ernste Gesänge van Brahms en de cyclus Michelangelo-Gedichte van Hugo Wolf. “Ik geef niet vaak recitals – doe wel concertoptredens – maar het liedrepertoire ligt me na aan het hart.”
“Mijn moeder had een Van Gogh-oor voor muziek”
“De muzikale invloed in mijn jeugd kwam van mijn vader. Die speelde piano en zong in het kerkkoor. Hij kwam zeker niet van mijn moeder, die had wat wij thuis een ‘Van Gogh-oor’ voor muziek noemden”, vertelt de zanger lachend. “Ik ben net zoals veel zangers in een kerkkoor begonnen, maar dat nam nooit de grote vormen aan die je bij anderen wel ziet. Die begonnen in kathedraalkoren en kregen studiebeurzen, maar dat was bij mij niet aan de orde.”
Op zijn veertiende begon Miles zijn muzikale carrière met fluitlessen. Met een studie op de Guildhall School in Londen was zijn plan fluitist te worden. “Ik voorzag na vier jaar studeren dat ik daar niet ver mee zou komen; er was zo veel concurrentie. Ik ben les gaan geven, maar ik realiseerde me dat ik daarvoor niet in de muziek was gegaan.”
“Waar ik, eenmaal op weg om zanger te worden, mee opviel was het belcanto-repertoire: Rossini en ook Händel. Ik zong met een zekere handigheid, door mijn techniek voor de snelle fluitstukken. Ik denk wel dat ik door die fluitstudie op het gebied van adem het nodige geleerd heb.”
Zijn audities deed hij met onder meer materiaal uit Le nozze di Lammermoor van Carafa. Met een brede glimlach vertelt de zanger: “Niemand kende dat, en dat wilden ze natuurlijk niet toegeven. Maar ze hoorden dat ik die muziek aankon, en daar ging het me om.”
“Toen ik mijn eerste rol kreeg bij het reizend operagezelschap Opera 80 wist ik dat ik moest kiezen. Ik zou maanden van huis zijn en dat ging niet samen met het lesgeven en fluitspelen. Ik koos voor de zang.”
“Daarna ging het verder. Ik had geluk dat ik een echte basstem had, dat was voor mijn leeftijd bijzonder en alle baritons waren zo geen concurrentie voor me. De trend van de late jaren ’80 om op periode-instrumenten te spelen werkte ook in mijn voordeel. Ik nam veel op met mensen als John Eliot Gardiner en Roger Norrington.”
“Applaus is overal anders”
“Waar ik het allemaal voor doe?” Alastair Miles herhaalt nadenkend de vraag. “Natuurlijk ook voor het applaus. Dat is belangrijk. Vooral als het ontbreekt, ha ha!”
“Applaus is overal anders. Ik zong afgelopen najaar voor de Welsh National Opera in Anna Bolena van Donizetti de rol van Enrico, Hendrik de Achtste. Hij is een iconisch figuur in de Britse historie. Donizetti maakte er een boef van, bijna zoals in de Engelse pantomime. Aan het eind van de eerste avond – die wat mij betreft goed verlopen was – werd ik uitgeboed. Ik realiseerde me dat het om de boef ging en niet om mij. De volgende avonden ben ik het publiek nog wat gaan aanmoedigen.”
Het gebeurde hem ook een keer in Wenen: boegeroep aan het eind van de première van een nogal omstreden regie. In een artikel op zijn blog diepte hij de situatie in het operahuis met gepaste distantie uit, Brits en erg ‘gentleman-like’. Hij eindigde met de conclusie dat er een zekere ironie schuilt in het feit dat een zanger een hele avond tracht het mooist mogelijke geluid te produceren, om dan aan het eind te worden begroet met het lelijkste geluid denkbaar.
“Soms zat ik maandenlang in de VS”
De zanger heeft een succesvolle carrière, die al een paar decennia duurt. Dat vraagt ook opofferingen, vertelt hij. Ik heb een vrouw, met wie ik het heel goed heb. We hebben drie kinderen. Toen die jonger waren, was het lastig, zeker voor mijn vrouw. In de negentiger jaren van de vorige eeuw zat ik soms maandenlang in de Verenigde Staten.”
Als hij een paar dagen vrij is tussen twee voorstellingen, probeert hij even naar huis te gaan. Met grote tevredenheid meldt de zanger dat hij kort geleden een onbekende maar snelle connectie van Schiphol naar een vliegveld vlakbij zijn woonplaats ontdekt heeft.
“Tegenwoordig komt mijn vrouw me weleens opzoeken. Ik zing vooral in Europa en dan ben je eigenlijk nooit langer dan een paar uur vliegen van huis. En dankzij internet is er altijd contact met familie en vrienden.”
“Tear was een inspirerende man”
Wie veel werkt en lang meedraait, komt mensen tegen die inspireren. Alastair Miles kan er zo een aantal opnoemen. “Ik heb een zwak voor Harnoncourt. Het was geweldig om met hem te werken. Net als met Ivor Bolton. En ook met een dirigent als Carlo Rizzi heb ik veel gewerkt, zoals onlangs in Amsterdam.”
“Bij de zangers denk ik aan collega’s als Robert Tear – helaas overleden. Hij was een fascinerende man. Je kon met hem praten over literatuur en filosofie. Maar er zijn er ook van de jonge generatie. Ik heb bij Die Meistersinger een kleedkamer gedeeld met de Nederlander Thomas Oliemans, een interessante man en zanger. Met hem had ik boeiende gesprekken over het lied. Hij ging de grote cycli van Schubert doen. Ik heb daar groot respect voor, want ik zou zoiets niet aandurven.”
“Leporello heeft een motorfunctie”
In juni zal Alastair Miles te zien zijn in de rol van Leporello in Don Giovanni van Mozart, bij de Vlaamse Opera. Op de vraag wat hij wil weten voor hij ja zegt op zo’n aanbod, is het antwoord: “Wat ze me gaan betalen! Nee, ik wil weten of de regisseur niet op mijn overigens erg korte ‘zwarte lijst’ staat.”
Hij zong de rol van Leporello eenmaal eerder, bij Opera North. “Dat was heerlijk om te doen. Ik ben blij dat ik opnieuw die kans krijg. Leporello heeft een soort motorfunctie: hij houdt de opera op gang. Hij is een allemansvriend en de komische link naar het publiek met zijn commentaren. Bij het gedrag van zijn baas voelt hij weerzin, maar hij is ook onder de indruk van de durf van Don Giovanni en diens houding van ‘the devil may care’.”
“Die eerste keer bij Opera North was in een uitvoering met een sterk commedia dell’arte-karakter. Daardoor kreeg ik de kans om als bas komedie te spelen. Dat gebeurt met mijn stemtype zelden.”
Hij kijkt uit naar de hernieuwde samenwerking met Iain Patterson, die de hoofdrol zal zingen. “Het is essentieel voor de productie dat wij twee goed met elkaar kunnen opschieten.”
“Ik wacht op König Marke”
Alastair Miles zingt graag, maar op de vraag welke aria het meest bij zijn stem past, moet hij het antwoord schuldig blijven. “Ik hou van Filips II in Don Carlo en van Fiesco in Simon Boccanegra. Ik zou wel wat meer Verdi willen zingen. De aanbiedingen komen nog niet voorbij, maar dat kan in de toekomst veranderen. Oh ja, en ik wacht af tot ik een keer König Marke kan zingen, in Tristan und Isolde. Dat zou mooi zijn. Maar mijn agenda zit tot volgend jaar zomer behoorlijk vol.”
De cd Lieder by Wolf & Brahms is verschenen bij Signum Classics. Informatie over de productie van Don Giovanni in Gent vindt u op de website van de Vlaamse Opera.
1 Reactie
Dank voor dit mooie interview. Ik heb tijdens de Lucia in Amsterdam weer genoten van zijn herkenbare en verzorgde klanken. De regie vroeg van hem een lange aanwezigheid op het toneel. Het was dan ook een plezier om zijn ‘stille spel’ te aanschouwen.