Groissböck en Garanča top in Rosenkavalier
Robert Carsen heeft zijn productie van Der Rosenkavalier uit 2004 een beetje omgewerkt. De nieuwe versie is lichter van toon en vrolijker, maar wordt grotendeels gedragen door dezelfde vondsten. De voorstelling was zaterdag live in de bioscoop te zien, gepresenteerd als Renée Flemings afscheid van haar paraderol Die Marschallin.
Oorspronkelijk zou Ochs de titelrol zijn van dit werk, maar op het laatste moment besloot Richard Strauss die eer te gunnen aan Octavian. Zodoende heet de opera Der Rosenkavalier. De voorstelling die ik zaterdag live vanuit de Metropolitan Opera bijwoonde in Pathé Schouwburgplein in Rotterdam deed volledig recht aan die rangorde. Die Marschallin is niet het belangrijkste personage, tenzij de sopraan in kwestie de avond op eigen kracht naar zich toe weet te trekken. Alle hype en hoopla ten spijt, daar slaagde Fleming in mijn beleving beslist niet in.
Flemings afscheid van haar paraderol komt op het juiste moment, nu ze nog goed mee kan komen. Maar in een productie die niet alleen drijft op zang, maar tevens op sterk acteren, bleek ze tegen haar Ochs en Octavian niet op te kunnen. Waarschijnlijk in een poging zo verstaanbaar mogelijk te zijn, klonk Fleming nu en dan geknepen en geforceerd. Veel beter verging het haar als ze langere lijnen te zingen had. Een goed optreden, maar niet echt bijzonder.
De ideale Ochs
Strauss heeft naar verluidt weleens verzucht dat zijn Rosenkavalier altijd verkeerd werd gecast, met een te oude Marschallin en een Ochs die duidelijk voorbij de houdbaarheidsdatum is. Dat laatste wordt overigens wel in de hand gewerkt door een regeltje in het libretto, waarin Ochs “der grosse Dicke da” wordt genoemd door de commissaris. Niettemin vond Strauss dat Ochs een wat onbehouwen man van oude adel moest zijn, die weliswaar al wel een tienerzoon had, maar zeker de veertig nog niet was gepasseerd.
Opkomst Günther Groissböck: de ideale Ochs. Hij is een grote, aantrekkelijke man van tegen de veertig, die gezegend is met een onmiskenbaar komisch talent. Dat is verrassend als je hem kortgeleden nog zo prachtig Gurnemanz bij De Nationale Opera hebt horen zingen. Als Oostenrijker heeft Groissböck geen enkel probleem met de tekst. Hij beschikt verder over alle benodigde vocale middelen, met inbegrip van de kelderdiepe toon aan het einde van de tweede akte, en bovenal overtuigt hij als zelfverzekerde ‘sexual predator’, die succes gewend is.
Als hij de Marschallin uitlegt dat een huwelijk toch geen ‘lahmen Esel’ van hem hoeft te maken, volgt een exposé van zijn seksuele escapades. In een interview vergeleek Groissböck dit met de catalogusaria uit Don Giovanni. Om te laten zien dat het hem ernst is, begint hij gelijk onbeschaamd werk te maken van Mariandl.
Topavond
Ik had niet verwacht dat de toch zeer vrouwelijke Elīna Garanča zo overtuigend en geloofwaardig een hitsige jonge kerel zou kunnen neerzetten, en vervolgens de vertaalslag wist te maken naar een opgewonden kamermeisje dat prachtig inspeelt op Ochs’ wensen en verlangens.
In de derde akte, die zich afspeelt in een bordeel met (voorspelbaar) een travestiet als uitbater, nam haar Mariandl zo onbeschaamd het heft in handen dat het was alsof ze ‘op haar werk was’. Ik mag Garanča heel graag horen zingen, vind haar geweldig, maar haar zo zien te acteren staat wel garant voor een topavond.
Als de Marschallin – Resi, zoals ze zichzelf noemt – Octavian aantreft in het bordeel waar ze door Ochs’ bastaardzoon Leopold naartoe is geroepen, heeft ze het even gehad met de andere sekse: “Hab’ jetzt einen montierten Kopf gegen die Männer, so ganz im allgemeinen.” Maar als ze daarmee klaar is, zal ze vast wel weer een nieuwe minnaar in haar slaapkamer toelaten. Als remedie tegen de gedachte te snel oud te worden helpt een jonge man in bed immers veel beter dan het stilzetten van de klokken in het paleis.
Carsen toont de Marschallin als een vrouw die vandaag de dag een ‘cougar’ wordt genoemd, al haar narcistische gemijmer ten spijt. In dat opzicht is zij het spiegelbeeld van Ochs. Door de bedscènes uit de eerste en de derde akte op dezelfde wijze uit te beelden, wordt dit aspect extra benadrukt.
De regisseur laat het verhaal zich afspelen kort voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Hij toont Ochs als legerofficier die begeleid wordt door een geüniformeerde posse. Faninal is in deze versie een rijk geworden wapenhandelaar. In zijn huis staat wapentuig bij wijze van decoratie. Voor hem, als nouveau riche en vers geadeld, is een alliantie met het huis Lerchenau, zeer oude adel, een uitgelezen kans om op de sociale ladder te stijgen. Het is een correcte ruil: hij betaalt Ochs voor verhoging van zijn status. In de beleving van Ochs heeft Faninal niets te klagen, hij trouwt immers ver beneden zijn stand. Maar behalve Resi denkt niemand aan het ruilmiddel: Sophie.
Waar Sophie meestal wordt neergezet als een uitgesproken ingénue, is ze hier – anno 1914 – een bijdehandje dat niet over zich heen laat lopen. Dat blijkt temeer uit de slotscène, waarin ze ongegeneerd met Octavian begin te vrijen op het bordeelbed. Dit ten aanschouwen van haar vader: “Sind halt also, die jungen Leut.” Waarop Resi verzucht: “Ja, Ja.” Erin Morley wist met haar lichte sopraan een geloofwaardige debutante neer te zetten, die ook qua spel haar twee ‘mannen’ Ochs en Octavian behoorlijk weerwerk wist te bieden.
De bijrollen waren stuk voor stuk goed bezet, in het bijzonder de Italiaanse zanger van Matthew Polenzani, die ook de interviews tijdens de pauze mocht afnemen, “omdat hij toch al die tijd maar moest wachten op het slotapplaus”. Er stonden verder veel figuranten op het toneel, waardoor het bij wijlen een ‘Cage aux folles’ leek in de Met.
Dirigent Sebastian Weigle gaf bekwaam leiding aan het geheel. Het was een mooie afsluiting van het seizoen. We kijken uit naar volgend jaar, in mijn geval weer naar de prettige omgeving van Pathé Schouwburgplein.
15Reacties
Inderdaad een topavond. Mooie recensie, al komt Renée Fleming er wat zuinig van af. Mij deed het toneelbeeld bij de volle momenten af en toe denken aan de genrestukken van Hogarth. Zie ook blog.cinemec.nl.
Ja, mooie en ook erg leuke voorstelling. Beetje minder vond ik het bordeel met de travestiet. Kwam wat goedkoop over. Maar deze baron Ochs en Octavian – ik teken ervoor! Jammer dat het operabioscoopseizoen voorbij is, maar er zijn gelukkig wel een paar encores in de zomervakantie.
Een onvergetelijke Der Rosenkavalier en dat kwam met name door het ontroerende optreden van Renée Fleming.Ze heeft zich de rol zo eigen gemaakt en geperfectioneerd dat ze één is geworden met het karakter. Het helpt natuurlijk wel dat ze misschien wel het mooiste gebaar uit de operaliteratuur mag maken: haar minnaar afstaan aan een jongere vrouw. Door William Mann beschreven als “misschien wel de bevalligste, elegantste en meest ontroerende geste in welke opera dan ook” (William Mann: Richard Strauss: A Criticl Sudy of the Operas). Ook haar grote monoloog in het eerste bedrijf “Die Zeit, die ist ein sonderbar’Ding” werd schitterend vertolkt en die Marschallin loopt hier al vooruit op de gebeurtenissen in de derde akte door te spreken van “halten und nehmen, halten und lassen…Die nicht so sind, die straft das Leben, und Gott erbarmt sich ihrer nicht”.
Inderdaad Maarten-Jan verwijzen Strauss en von Hofmannsthal naar de beroemde prentenreeks van Hogarth Marriage ã la Mode (1743) en met name naar de prent the Toilette, het levée tafereel uit deze reeks (Het schilderij en de prent verschillen van elkaar) maar omdat de regisseur de handeling heeft verplaatst naar het begin van de twintigste eeuw gaan deze achttiende- eeuwse verwijzingen een beetje verloren.
Sorry. Critical Study of the Operas.
@Rudolph: helemaal mee eens. Prachtig om dit zo in close up te kunnen meemaken.
Opvallend dat ik de afgelopen dagen in de wandelgangen steeds vaker hoorde spreken over HET afscheid van Renée Fleming. Hieruit blijkt weer eens hoe snel misverstanden in de wereld komen. ‘The sweetheart of the Met’ is gestopt met de rol van Marschallin. Niet met het zingen! Thank God!
Op 28 augustus a.s. is Renée Fleming te beluisteren in het Concertgebouw in Amsterdam.
MUSICI
Royal Stockholm Philharmonic Orchestra
Sakari Oramo – dirigent
Renée Fleming – sopraan
PROGRAMMA
Beethoven – Ouverture ‘Leonore’ nr. 3 in C, op. 72b
Barber – Knoxville: Summer of 1915, op. 24
R. Strauss – Daphnes Verwandlung (uit ‘Daphne’, op. 82)
R. Schumann – Derde symfonie in Es, op. 97 ‘Rheinische’
Ooohh mooi! Knoxville!
Daar ga ik een kaartje voor scoren!
Dank voor de tip Rudolph, en lieve groet!
Tot je dienst, Wiebke en hartelijke groeten terug.
Als we dan toch bezig zijn met concerttips. Eind mei 2018 zingt EMW ook Barber.
KCO/Gimeno/Westbroek:
Barber – The School for Scandal, op. 5
Barber – Knoxville: Summer of 1915, op. 24
Tsjaikovski – The Tempest, fantasie-ouverture in f, op. 18
Barber – Do not utter a word (uit ‘Vanessa’, op. 32)
Tsjaikovski – Romeo en Julia, fantasie-ouverture naar Shakespeare
Barber – Give me my robe (uit ‘Antony and Cleopatra’)
Wat een bijzonder programma!
Volgend seizoen zal Eva Maria Westbroek vaak te horen zijn in Amsterdam o.l.v. Haitink (Wagner), Mariss Jansons ( Tsjaikovsky en Rachmaninoff). Danielle Gatti (Wagner) en het bovengenoemde programma o.l.v Gimeno. Daarnaast bij DNO in La Forza del Destino. Renée Fleming zullen we, denk ik zo vaak niet meer horen. Het prijsverschil tussen de diva’s is ook aanzienlijk.
Op deze site is natuurlijk al eerder vermeld dat EMW artist in residence bij het KCO is. Ze treedt ook nog op in de kleine zaal met o.a. Alban Berg.
Lees ook de recensie van Jos Hermans van het Vlaams Wagner Genootschap http://vlaamswagnergenootschap.blogspot.nl/2017/05/robert-carsen-met-der-rosenkavalier-in.html
@Leen: dank voor het delen van deze geweldige kritiek.
Inderdaad een briljante recensie van Jos Hermans. Hartelijk dank voor de link.