Het is niet alles goud wat Strauss schreef
Die Liebe der Danae van Richard Strauss is een rariteit in het operarepertoire. De Deutsche Oper Berlin heeft een nieuwe productie van het werk gemaakt en completeert zo haar haast allesomvattende Strauss-repertoire. Een buitenkansje om dit werk te zien – al is het geen goud wat Strauss schreef.
In de volksmond zegt men: ‘nicht alles ist Gold, was…’ Dat enigszins parafraserend is niet alles goud wat de ouder wordende Richard Strauss schreef. Hoewel het woord ‘goud’ voor je gevoel duizend keer voorkomt in het libretto van Joseph Gregor, is Die Liebe der Danae zeker geen opera die goud waard is.
Zonder twijfel verloren de theaterwerken van de beierse componist na de dood van Hugo van Hofmannsthals aan muzikaal-dramaturgische kracht. De op muziek gezette gedichten werden logger, op een of andere manier ongeïnspireerd, niet echt meer origineel.
De muziek van Strauss werd hierdoor overvloedig en minder scherp, als een windmolen die imposante maar nutteloze melodische vleugels door de leegte wiekt. De grote muzikale momenten zijn buiten proportie, aangezien er in het drama niet echt iets spannends gebeurt.
Daarmee is overigens niks nieuws gezegd of ontdekt, want dit feit werd al bij de wereldpremière in 1952 tijdens de Salzburger Festspiele vastgesteld.
Kirsten Harms, die het werk na Kiel nu voor de tweede keer ensceneert, wil de zaak echter anders zien en probeert het publiek nog eens van de ‘actualiteit’ en de betekenis van dit ‘meesterwerk’ (ik citeer haar toespraak na de première) te overtuigen. Hoewel ik zelf van mening ben dat dit een onmogelijke opgave is, kan ik met plezier over het succes bij het publiek berichten: de voorlopig laatste productie van de ‘ weißen Königin’ van de Deutsche Oper werd met enkel bravogeroep en groot applaus ontvangen.
Er schort dan ook weinig aan de avond. De voorstelling werkt zo goed als mogelijk kan zijn. Passend bij de tijd waarin de opera ontstond, heeft Bernd Damovsky voor de eerste twee akten grote, harde kamers in nazi-stijl ontworpen, die in de derde akte instorten en als puin blijven liggen. Een eenvoudig beeld, waartegen de elegante kostuums van Dorothea Katzer mooi opvallen.
Op het affiche staan geen internationaal bekende namen, maar een harmonisch gemixte, uniforme huisbezetting, die de uitdagingen van de tegenwoordig praktisch onbezetbare rollen behoorlijk goed de baas is.
Manuela Uhl verenigt als Danae iets van de benodigde metalen glans en een soepele klank in haar stem, zodat je je goed kunt voorstellen wat voor ‘goddelijk-menselijke’ sopranenschoonheid Strauss voor ogen had voor de hoofdrolspeelster.
Mark Delavan spaart zichzelf vocaal niet als Jupiter en heeft nog genoeg reserve om ook de komische kant van zijn rol uit te drukken.
Strauss deelde de tenor geen dankbare, vernuftigde rol toe. Des te heroïscher is de vocale durf waarmee de jonge Matthias Klink zijn rol (Midas) overtuigend zingt.
Goed zijn ook de zangers in de kleine rollen, evenals het koor (‘Chor des Jahres’ volgens Opernwelt), ingestudeerd door William Spaulding. En het huisorkest onder leiding van Andrew Litton (met gouden vlinderdas!) bevestigt zich als onderhand toonaangevende verklanker van imposante, krachtige Strauss-muziek.
Moet je deze productie gezien hebben? Ja! Allereerst omdat je, als je het niet eerder gehoord hebt, over het geheel genomen een goede indruk krijgt van dit zelden opgevoerde werk. En ten tweede omdat je een nog duidelijker indruk krijgt hoe het tijdperk Kirsten Harms bij de Deutsche Oper eruit heeft gezien, aangezien je in deze regie zo ongeveer een samenvatting krijgt van alle elementen van haar stijl. En dat is toch een pagina operageschiedenis, die nu omgeslagen wordt.
Alessandro Anghinoni is correspondent van Place de l’Opera in Berlijn en Zürich. Hij is vertaler van beroep en schrijft regelmatig over opera. Voorheen voor bladen als Opernwelt, tegenwoordig op zijn blog Operello&Operella.