CD-recensies

De Domingo-discografie: Verdi (2)

Plácido Domingo heeft niet alleen meer dan 3500 voorstellingen achter zijn naam staan, maar ook honderden opnames. Naar aanleiding van zijn 70e verjaardag publiceert Place de l’Opera de komende weken een achtdelige Domingo-discografie. In deel vijf een gedeelte van zijn Verdi-repertoire.

Aida
Radames behoorde tot Domingo’s lievelingsrollen. Geen wonder. Hier kon hij werkelijk ‘uitpakken’, want de held is zeer complex. Hij is een ‘spierballen-macho’ en een kwetsbaar jongetje tegelijk en hij wordt verscheurd tussen plicht en passie. Helaas zijn beide niet verenigbaar.

Om Radames goed te kunnen zingen, heb je niet alleen een kanon van een stem nodig, maar ook een intellectueel vermogen. Dat heeft Domingo.

Met Aida maakte hij in 1968 zijn debuut in Hamburg en sindsdien heeft hij de opera al duizenden keren gezongen. Er zijn daarvan ettelijke opnamen op de markt, studio en live.

Ik wil even stilstaan bij een opname die bij de meesten van u geen ‘aha’-gevoel zal oproepen – ook omdat de cast op het eerste gezicht niet echt idiomatisch is bezet.

Dat Anna Tomowa-Sintow één van de geliefde zangeressen van Karajan was, had zijn voor- en nadelen. Ze was een graag geziene gast in Salzburg en haar naam prijkt op veel opnamen onder leiding van de maestro. Maar het betekende tevens dat zij tot een Mozart- en Strauss-zangeres werd gepromoveerd, terwijl ze heel veel meer in haar mars had.

Haar Desdemona en Amelia waren legendarisch en na haar optreden in München als Aida kreeg zij de grootste lof van Leonie Rysanek: ‘Deze prachtige stem lijkt gemaakt te zijn voor Italiaanse rollen, haar Aida was wondermoo.’ Ze had gelijk. Haar Aida is sterk en breekbaar, maar vooral liefhebbend.

De Radames van de jonge Domingo is mannelijk, vol vocale pracht en praal, krachtig en lyrisch tegelijk. Zelden heb ik een mooiere Nijl-scène gehoord: zijn woorden ‘abbandonar la patria’ doen pijn van ontroering.

Fassbaender is zeer verrassend en bijzonder overtuigend als Amneris. Luister maar wat zij met het woord ‘pace’ doet aan het eind van de opera.

De opera werd op 22 maart 1979 door het Bayeriche Rundfunk opgenomen en op Orfeo (C583 022) uitgebracht. Zeer, zeer aanbevolen.

Wat ik zelf ook nog bijzonder vind, is de opname uit München 1972, met een vandaag de dag bijna vergeten Verdi-zangeres, Martina Arroyo (Foyer 2-CF 2052). Als Amneris horen we Fiorenza Cossotto. En Cappuccilli en Ghiaurov vervolmaken verder de uitstekende cast die onder leiding staat van Claudio Abbado.

Bijzonder is ook de opname uit Wenen 1973 (Bela Voce BLV 107.209), onder Riccardo Muti. In de hoofdrol treffen we Gwyneth Jones en Amneris wordt vertolkt door een bijzondere mezzo: Viorica Cortez.

Van Domingo’s studio-opnamen is de RCA-uitgave uit 1970 (waarschijnlijk uit de catalogus) wellicht de beste. Hoe kan het ook anders, als je weet dat de dirigent Erich Leinsdorf heet en de overige rollen worden bezet door Leontyne Price, Sherrill Milnes, Grace Bumbry en Ruggero Raimondi. Het spettert uw boxen uit.

Mooi is ook de EMI-uitgave (56761728) uit 1974, maar dat voornamelijk vanwege de zeer lyrisch en liefdevol gezongen titelrol door Montserrat Caballé. Muti dirigeert.

Otello
Het is een feit: Domingo is de grootste vertolker van Otello. Zeker in de laatste 35 jaar. Keer op keer laat hij zijn stentorstem brullen van woede en huilen van verdriet, om aan het eind als een nachtkaars teder weg te sterven.

Otello: ooit de Leeuw van Cyprus, nu een menselijk wrak, en dat allemaal door toedoen van een jaloerse slechterik. Er wordt serieus gespeculeerd dat Jago verliefd is op Otello. Best mogelijk. Domingo zelf vindt het zeer aannemelijk.

Niet alleen als zanger, maar ook als acteur weet Domingo zich fantastisch aan zijn partners aan te passen, waardoor zijn interpretatie altijd boeiend en nooit hetzelfde is.

Sir Laurence Olivier, één van de allergrootste Britse acteurs, heeft ooit gezegd: ‘Domingo plays Othello as well as I do, and he has that voice!’

Domingo’s fascinatie met Otello is al vroeg begonnen. In 1960 maakte hij zijn debuut in de opera, maar dan als Cassio. In 1962 – het was tevens de laatste keer dat hij de rol zong – stond hij tegenover de Otello van Mario del Monaco. In zijn memoires schrijft hij dat hij toen al wist dat Otello zijn ‘droomrol’ ging worden.

Zijn allereerste ‘Moor uit Venetië’ zong hij in Hamburg, op 28 september 1975. Hijzelf noemt het één van de belangrijkste data in zijn carrière. Desdemona werd toen gezongen door de piepjonge Katia Ricciarelli en het werd gedirigeerd door James Levine. Helaas bestaat er geen opname van. Tenminste: ik ken er geen.

Een jaar later kwam de opera in de Milanese Scala. Het was de eerste samenwerking tussen Domingo en Carlos Kleiber (buiten de studio). Mirella Freni zong Desdemona en Piero Cappuccilli Jago. Het werd live op de Italiaanse tv uitgezonden, maar of het ooit op een video is uitgebracht?

Gelukkig bestaat er een geluidsopname van. Het is inmiddels op verschillende labels uitgebracht. De mijne is op Exclusive (EX92T08). Het is eigenlijk verplichte kost, zeker wat Otello betreft. Dat ondanks de povere geluidskwaliteit en het ontbreken van een paar maten uit de derde akte (er was iets in het publiek voorgevallen).

Een andere fantastische live-Otello komt uit Londen, opgenomen op 19 februari 1978. Carlos Kleiber was weer van de partij, maar Desdemona werd gezongen door Margaret Price en Silvano Carroli was Jago. Zeer spannend.

Van al zijn studio-opnamen van Otello is die van RCA uit 1978 (82951) mij het meest dierbaar. Desdemona werd gezongen door Renata Scotto en zij gaf de rol een extra dimensie. Zij was niet alleen maar onschuldig, maar ook hoorbaar boos, verdrietig en bang. Sherrill Milnes was een duivelse Jago en het geheel stond onder leiding van James Levine.

Opus Arte (OA R3102) heeft een ouderwets mooie voorsteling uit Covent Garden uitgebracht (regie: Elijah Moshinsky). Het werd in oktober 1992 opgenomen. Met haar mooie, lyrische sopraan is Kiri Te Kanawa een droom van een Desdemona. Haar passiviteit past goed bij de rol, zeker in het concept van de regisseur.

Sergei Leiferkus (Jago) is niet echt idiomatisch, maar hij zingt en acteert goed en het orkest onder de ferme leiding van Georg Solti speelt de sterren van de hemel.

Dezelfde productie werd in 1996 in de Metropolitan Opera in New York uitgevoerd en door Deutsche Grammophon opgenomen (0730929). Het was een mijlpaal in de operageschiedenis, want met Desdemona maakte Renée Fleming haar ongeëvenaarde debuut in die rol.

Ze deed mijn hart sneller kloppen van smart en ontroering. Haar ‘Wilgenlied’ met de sterk geaccentueerde herhalingen van ‘cantiamo’, haar engelachtige ‘Ave Maria’, haar o zo menselijk gespeelde wanhoop, ongeloof en verdriet – dat kon niemand onberoerd laten.

De lyrische tenor Richard Croft was ook visueel goed gecast als Cassio, en het geheel stond onder de zinderende leiding van maestro Levine.

Een Otello-fragment uit La Scala 1981:

Un ballo in maschera
Over zijn Riccardo/Gustavo in Un ballo in maschera (toch één van zijn beste rollen) kunt u uitgebreid lezen in de discografie van de opera op deze site. Maar ik wil u zijn sterfscène niet onthouden:

Vorig artikel

Kringelborn maakt indruk in kale Rusalka

Volgend artikel

Nieuw initiatief Opera per Bambini van start

De auteur

Basia Jaworski

Basia Jaworski

1 Reactie

  1. irene van der rol
    3 maart 2011 at 17:41

    geweldig basia, en die fragmenten!!