Kinderopera overtuigt alleen instrumentaal
Zet jazzy dirigent Wayne Marshall voor het Nederlands Philharmonisch Orkest en laat ze Ravels meesterlijke kinderopera L’enfant et les sortilèges spelen. Het resultaat is wonderschoon, bleek tijdens een kleurrijk concert in het Concertgebouw gisteravond (9/5). Helaas had de uitvoering vocaal weinig om het lijf.
Met de Britse dirigent, organist en jazzy dirigent Wayne Marshall op de bok koos het Nederlands Philharmonisch Orkest (NedPhO) voor een combi tussen Maurice Ravel (L’enfant et let sortilèges en Une barque sur l’ocean) en Duke Ellington (The Golden Broom and the Green Apple).
De twee instrumentale stukken voor de pauze waren lekker afwisselend, waarbij Marshall duidelijk het meest zijn ei kwijt kon bij Ellington. Hij stond heerlijk te swingen voor het orkest, wat goed terug te horen was in de muziek. Een vrolijk, aangenaam optreden.
De korte kinderopera van Ravel vormde de tweede helft van het programma. In het stuk speelt een stout jochie de hoofdrol. Hij molesteert uit verveeldheid allerlei voorwerpen en dieren in zijn kamer en in de tuin, maar die komen tot leven en berispen hem op angstaanjagende manier.
Prachtig was het, hoe het orkest al de karakteristieke figuren van Ravel tot leven wekte. Het verveelde kind, het ontstemde vuur, de betoverende prinses, de belerende wiskundeleraar, de lijdende boom; allemaal kwamen ze volledig tot hun recht in de haarfijne klanken van het orkest.
In de scène van het haardvuur vormde het orkest een hechte, dreigende klankmassa, terwijl in de tuin verderop in het stuk juist van alle kanten nachtgeluiden kwamen. Dat op zo’n realistische wijze, dat het geen enkele moeite koste om je een duistere tuin bij maanlicht voor te stellen. En dat zijn maar twee van de voorbeelden van de treffende muziek die uit het NedPhO kwam.
Maar hoewel Ravel het orkest in L’enfant et les sortilèges een grote rol toedichtte, is het wel een opera. En bij opera horen goede stemmen. Het gebrek daaraan zwakte de uitvoering aanzienlijk af.
Niet dat de solisten uit het Nederlands Kamerkoor niet konden zingen. Nee, de acrobatische aria’s van het vuur en de nachtegaal werden bijzonder knap gezongen en over de hele linie stond de solistengroep (want er zijn nogal wat rollen in deze opera) overtuigend op het podium.
Maar het ontbrak aan solistenborsten. Aan kelen die in de hele zaal te horen waren, en niet alleen op de eerste paar rijen. Te vaak verdampte een solo in het geheel van de muziek. Dat was misschien voor een deel te wijten aan de opstelling en het volume van het orkest (dat hier en daar wel een tikje mocht dimmen), maar de solisten schoten zelf ook tekort. Kracht hoeft niet allesbepalend te zijn, maar als je de neiging krijgt om voorover te buigen om de solist te blijven volgen, klopt er toch iets niet.
Jammer, want hierdoor had Ravels opera te weinig om het lijf om die heerlijke belevenis te worden die het kan zijn.