Enerverende première van bejubelde opera
Thomas Adès hoeft zich zeker niet te schamen voor de Nederlandse première van zijn opera The Tempest, vandaag (16/5) in de ZaterdagMatinee in het Concertgebouw. Al de uitdrukkingskracht die de componist in het Shakespeare-werk heeft gestopt, kwam er glansrijk uit.
De Britse pers bejubelde Adès toen The Tempest in 2004 in Covent Garden in wereldpremière ging. De jonge Brit werd met grote componisten van de twintigste eeuw vergeleken. Dat is goed te begrijpen, nu de opera ook in Nederland geklonken heeft.
The Tempest is gebaseerd op een toneelstuk van William Shakespeare en gaat over de voormalig hertog van Milaan Prospero die met zijn dochter Miranda al twaalf jaar op een eiland verblijft, nadat zijn broer Antonio hem afgezet heeft. Op een dag krijgt hij de kans wraak te nemen als Antonio met de koning van Napels en enkele anderen langs het eiland vaart. Hij neemt met zijn door de geest Ariel gegeven toverkunsten inderdaad wraak, maar zijn hart verzacht aan het einde van de opera, waarna hij zich met hen verzoent.
Zelden werd ik zo bij mijn kladden gegrepen in de eerste minuten van een opera. Al de goede ouvertures uit het bekende repertoire ten spijt, weinig kan op tegen de weergaloos echte storm die Adès laat woeden. Het golft en gonst als een gek in het Radio Filharmonisch Orkest onder leiding van Markus Stenz.
En zo raak als de componist de storm neerzet, zo raak worden alle personages uit het verhaal van Shakespeare muzikaal gekarakteriseerd. Het is alsof iedere rol een eigen idioom van klanken is toebedeeld, waarbij alles toch ook weer naadloos op elkaar aansluit. Een boeiend, spannend concert is het resultaat.
Boeiend en spannend was het overigens niet geweest als het orkest en de solisten de muziek niet zo overtuigend hadden uitgevoerd. Met name het orkest was uitmuntend. Van wegstervende strijkers tot bruut geweld met rake klappen, alles werd even overtuigend gebracht. In de meest heftige scènes sprong het Groot Omroepkoor daarbij overweldigend bij.
Aan de solisten mankeerde ook weinig. Gregory Warren was als Ferdinand aan de magere kant. Zeker als hij op volume moest komen, klonk hij geforceerd. Maar David Curry was zeer overtuigend als Antonio (ook in zijn acteren) en William Ferguson was op eenzelfde manier een sterke Caliban.
Met pianissimo liep Sieden spatzuiver over de hoogste toppen van de sopraantessituur
De show werd echter gestolen door Simon Keenlyside als Prospero en Cyndia Sieden als Ariel. Keenlyside zong groots, soms ruig, soms vertederend. Daarmee typeerde hij sterk zijn personage.
De Amerikaanse Sieden zong verbluffend goed haar loeihoge partij – een partij die haar alleen al bij haar eerste verschijning met zeventien hoge e’s opzadelt. Haar lied ‘Five fathoms deep’ was letterlijk en figuurlijk het hoogtepunt van de uitvoering. Met pianissimo liep Sieden spatzuiver over de hoogste toppen van de sopraantessituur. Samen met het fluisterende orkest achter haar zorgde ze zo voor een onvergetelijke passage. De adem werd je benomen, wat nog maar eens de dramatische kracht van de partituur van Adès bewees.
Ondanks die fraaie dingen valt er wel een vraagteken bij de opera te plaatsen. Hoe toegankelijk is het werk? Adès heeft er allerminst een atonale bende van gemaakt, en scènes zoals die met de storm of later die waarin Ariel als roofvogel verschijnt, zijn zo sprekend dat je het tafereel geheel voor je kan zien. Maar er zijn ook diverse scènes die toch best abstract zijn.
De muziek van Adès is modern, wat wil zeggen dat je er niet lekker bij achterover kan leunen, dat het niet zo voor de hand ligt. Het gaat niet simpelweg van A naar B om dan A weer te herhalen. Dat vraagt wat van de luisteraar. Het is vermoeiende muziek. Zal een ongetraind oor daardoor gegrepen kunnen worden?
Aan de andere kant hoeft natuurlijk niet elk werk het grote publiek aan te spreken. Maar toch, het zou jammer zijn als een talent als Adès zich alleen nuttig zou maken voor de ‘haute culture’ binnen de opera, en niet een rol zou spelen in het winnen van nieuw publiek voor opera.
1 Reactie
Wat de toegankelijkheid betreft viel het mij juist mee hoeveel mensen er na de pauze nog in de zaal zaten. Ik heb in het Concertgebouw al eens een adembenemende uitvoering van Pelléas et Mélisande meegemaakt waarbij de mensen naast mij niet eens de pauze afwachtten om te vertrekken. Tja.
Wie het toch zwaar krijgt bij de expressionistischere passages heeft aardig wat om zich aan vast te klampen – het al genoemde “Five fathoms deep”, maar vooral ook Caliban’s “Friends, don’t fear, the island’s full of noises” (zakdoekje bij de hand), het liefdesduet (mooie opbouw) en natuurlijk die heerlijke, cathartische passacaglia aan het eind. Volgens sommige critici (met name in Duitsland, meen ik) had het allemaal veel radicaler en vooruitstrevender gemoeten.
Ik ken het stuk ondertussen vrij goed, en volgens mij is het gewoon een kwestie van wennen, aan The Tempest en aan Adès’ idioom in het algemeen. Dat geldt trouwens ook voor zangers. Keenlyside zit nu perfect in zijn rol, maar ook dat heeft een paar jaar geduurd.