Don Carlo brengt Berlijn niets nieuws
De affiches met de jonge, trendy motieven bedriegen: de eerste nieuwe productie van het jaar bij de Deutsche Oper Berlin, Verdi’s Don Carlo, biedt het publiek niets nieuws. In het algemeen niet en al helemaal niet in Berlijn. Een koude start van het nieuwe seizoen.
Doubletten en tripletten zijn de absolute specialiteit van het Berlijnse operalandschap. Ondanks officiële coördinatie komt het telkens weer voor dat er stukken geprogrammeerd worden die in alle drie de huizen te zien zijn. Dat de verschillende huisrepertoires elkaar kunnen overlappen, klinkt natuurlijk als rijkdom van de Duitse operahoofdstad. Maar in tijden van mondiale financiële crises kan dat al snel omslaan in verkwisting.
Logische uitzonderingen zijn producties die van volledig verschillende esthetische principes uitgaan en geheel verschillende aanpakken op een stuk tonen. Dan heeft een doublette een ‘raison d’être’.
De nieuwe productie van Verdi’s Don Carlo bij de Deutsche Oper valt echter niet in deze categorie. Geheel niet. Elke Berlijnse operaliefhebber kent de Don Carlo van de Staatsoper Unter den Linden: een omstreden maar toch pakkende productie, die Philipp Himmelmann in 2004 rondom de Berlijnse wereldster René Pape creëerde.
Kijk je zeven jaar later naar de nieuwe productie van de Deutsche Oper, dan zal je eerst en vooral verrast worden door de vele overeenkomsten tussen beide producties. Beter gezegd: je bent gedwongen vast te stellen dat er geen enkele stap vooruit is gemaakt. Mooie, ongewone affiches werven eigenlijk bezoekers voor de gewone, gebruikelijke esthetiek van gisteren. De kunst blijft waar die zeven jaar geleden stond.
Het noodlottige bestaan van de onbevredigde personages is voor de Zwitserse regisseur Marco Arturo Marelli de sleutel van deze opera. Hij heeft dat vertaald in een kubusvormige, grauwe kamer (decor en licht ook van hem), die aan alle kanten openingen heeft in de vorm van een kruis: een metafoor voor de onvermijdelijk dood. De één zal het stilistisch zuiver en samenhangend vinden, de ander eentonig en saai. Of te abstraherend voor een Verdi.
Dat Anja Harteros de eerste drie voorstellingen afgezegd heeft, is slecht voor de kronieken van belang. En de ingesprongen Venezolaanse Lucrecia Garcia is met haar onelegante, droge zang geen vervanging voor de hyperlyrische Harteros.
Maar er is sowieso geen prima donna die in haar eentje een Don Carlo luisterenswaardig kan maken. Deze opera vraagt om niet minder dan vijf grote zangers in verschillende stemvakken. In dat opzicht vermoed ik dat Generalmusikdirektor Ronald Runnicles geen al te grote waarde hecht aan zangers en stemmen. De ongeraffineerde zang was praktisch in alle registers vertegenwoordigd.
De lichte mannen, Massimo Giordano als Don Carlo (niet te verwarren met Marcello Giordani!) en de buffo-klinkende Boaz Daniel als Posa lukten het de opera door te komen zonder één enkel applaus los te maken. En voor huisbas Ante Jekunica was de rol van de grootinquisiteur te moeilijk in de hoogte en te breed in de laagte. Al deze jonge zangers werden met rollen geconfronteerd die simpelweg te groot waren voor hun vocale en theatrale middelen.
Het resultaat was een teleurstellende onvoldoende. Iets wat in de provincie misschien nog getolereerd zou worden, maar niet bij de Deutsche Oper. Zoals men het voor de grote banken zegt, zo is het grootste Berlijnse operahuis simpelweg ’too big to fail’.
Dit formaat werd deels herwonnen door Roberto Scandiuzzi als een wat introverte maar zeer muzikale Philip II, die zijn autoriteit alleen met een stilistisch volledig ontwikkelde zang neerzette. En ook door de ‘shooting star’ van het huis, Anna Smirnova, die als Eboli ongemakkelijk de avond begon, met weinig bezielde, frigide coloraturen in de ‘Canzone del velo’ in de eerste akte, maar daarna haar gehele temperament in de derde akte toonde, wat voor de enige applausorkaan van de avond zorgde.
Het premièrepubliek bleef koud tijdens de gehele voorstelling, maar beloonde niettemin ruimhartig alle medewerkenden met de verplichte drie ‘curtain calls’. Misschien hebben de mensen liever een wat koude avond dan een zoveelste regietheater-provocatie? Ook mogelijk.
Alessandro Anghinoni is correspondent van Place de l’Opera in Berlijn en Zürich. Hij is vertaler van beroep en schrijft regelmatig over opera. Voorheen voor bladen als Opernwelt, tegenwoordig op zijn blog Operello&Operella.