Mark Padmore gaat los in Schwanengesang
Na het bleke en vlakke half uurtje Schubert waar Mark Padmore zijn recital in het Concertgebouw gisteravond mee opende, vreesde ik een teleurstellende avond. Dat werd het echter niet. Na de pauze gooide de tenor zijn remmen los in Schuberts Schwanengesang en liet toch nog een danige indruk achter.
Het zou eigenlijk niet mogen in een gerenommeerd huis als het Concertgebouw, maar Mark Padmore had gisteravond simpelweg tijd nodig om op gang te komen. Net als zijn begeleider Paul Lewis achter de vleugel trouwens.
Als opwarmertje voor Schuberts cyclus Schwanengesang zong Padmore voor de pauze zeven losse liederen van de Oostenrijkse componist. Het was even wennen aan zijn stem: een slanke tenor met een beperkt kleurenpalet en een wat kelige hoogte. Maar dat was niet waarom ik niet meegesleept werd. Het was de vlakke verteltrant waarmee hij de liederen bracht.
‘Des Fischers Liebesglück’ was daarvan het beste voorbeeld. De tenor bracht amper reliëf en variatie in de elf strofes van dichter Ludwig Rellstab aan. Hij zong egaal en stilstaand, soms haast alsof hij smetvrees voor noten had. Dat hij daarbij veel te vaak in zijn bladmuziek moest spieken, hielp hem ook niet in zijn uitstraling.
Pas in het laatste lied voor de pauze, ‘Herbst’, ontwaakte er meer kracht en body in Padmore’s stem. Het was de opmaat van een enerverende interpretatie van Schwanengesang na de pauze.
Schubert schreef de veertien liederen van Schwanengesang vlak voor zijn dood. Het is niet duidelijk of hij het als cyclus bedoelde en het was zijn uitgever Tobias Haslinger die er de naam ‘Schwanengesang’ opplakte, maar veel maakt dat niet uit. Het zijn ware kunststukjes, waar heftig liefdesleed als rode draad doorheen rijgt.
Padmore ontpopte zich in de cyclus vele malen extraverter dan voor de pauze. Met scherpe contrasten in dynamiek en zeer felle, soms zelfs verbeten expressie bracht hij de liederen tot leven. Hij schroomde niet groots uit te pakken, zoals in de zinnen ‘Rauschender Strom, Brausender Wald, Starrender Fels’ uit ‘Aufenthalt’, waar je oren werkelijk klapperden.
Op vele wijzen wist de tenor het leed uit de gedichten hoorbaar te maken. Soms met een door je heen priemende stem, soms met donkere, zwaarmoedige klanken (zoals in ‘In der Ferne’) en soms heel intiem en teder, zoals in ‘Am Meer’, voor mij het ontroerendste moment van de avond. Een fantastisch staaltje poëzie van Heine trouwens.
Pianist Lewis leek door Padmore wakker geschud te worden, want ook hij ging expressiever spelen. Het keerpunt was ‘Der Atlas’. Daar kwam hij helemaal los. De vleugel kletterde bijna in elkaar door zijn machtige akkoorden.
De twee bereikten in mijn ogen het hoogtepunt in het één na laatste lied, ‘Der Doppelgänger’. Daar schuurde het leed door Padmore’s stem, gedragen door met drama doorspekt spel van Lewis.
Het woord ‘Doppelgänger’ vatte direct ook het hele recital samen. De Padmore van eerder die avond leek in niets op de Padmore die Schwanengesang vertolkte. En gelukkig maar.