Hoofdredactioneel: Authentiek in de Met
De Metropolitan Opera vertoonde zaterdag 1 december zijn productie van La Clemenza di Tito in de bioscoop. Een beter bewijs van de heilzame kruisbestuiving van oude en nieuwe uitvoeringspraktijk kan ik me niet voorstellen.
De cursus ‘Oude muziek beluisteren’ die ik lang geleden volgde aan een Volksuniversiteit was organisatorisch geen groot succes (vijf mensen in het klaslokaal en krakkemikkige geluidsboxjes) maar ik heb er veel aan over gehouden. Met veel geduld en talloze voorbeelden toonde de docente aan hoe de authentieke uitvoeringspraktijk zich verhield tot die uit recentere periodes.
Met die bagage was het – zeker in het begin – fantastisch om bij concerten kennis te nemen van de aanpak van musici, al aan de instrumenten te kunnen zien welke kant het opging en de authenticiteit van de uitvoering te kunnen afmeten aan de manier waarop de violisten hun strijkstok vasthielden. En als het fout was triomfantelijk en zuinigjes te constateren dat er wel erg veel wol in het geluid zat en het vibrato véél te ruim ingezet werd. Rekkelijk zijn is leuk, maar precies zijn is spannender.
De tijden zijn veranderd. Zoals bij elke vernieuwingsbeweging gingen de scherpe kanten ervanaf. De orthodoxie van darmsnaren en Emma Kirkby werd milder en moderne orkesten en musici stelden zich wat meer open voor kleine veranderingen van stijl.
Dirigent en periodespecialist Harry Bicket vertelde begin november in een interview met de New York Times hoe hij vroeger een modern orkest wat kaders gaf over stijl en articulatie, en hoe de concertmeester dan luid riposteerde: “Maar dat is niet zoals ík viool heb leren spelen.”
Dezelfde Harry Bicket werkte in 1997 als assistent van James Levine bij de Metropolitan Opera in New York. Zijn eerste werk was de Met-première van een productie uit de jaren ’80 van Jean-Pierre Ponnelle, La Clemenza di Tito van Mozart. In het interview citeert Bicket de woorden van James Levine bij aanvang van de repetitieperiode: “Harry, ik ken je achtergrond en waarschijnlijk zul je alles wat ik met deze productie ga doen verschrikkelijk vinden, maar heb maar geduld.” “That is what happened”, zegt Harry in de New York Times, maar of dat slaat op het geduld of het verschrikkelijk vinden, blijft in het midden.
In de week dat criticus Zach Woolfe de Met-productie van een andere Mozart-opera, Don Giovanni, tot op de grond affikte, dirigeerde Harry Bicket de herneming van de Ponnelle-productie van La Clemenza di Tito. Hij was afgelopen zaterdagavond te zien in de bioscopen die deelnemen aan de Live in HD-serie van de Met.
Ik kan me geen beter bewijs voorstellen van de heilzame kruisbestuiving van oude en nieuwe uitvoeringspraktijk dan deze voorstelling. Een niet te groot orkest, en vooral stemmen made in heaven, maakten de Clemenza een feest voor oren en ogen. Twee ‘mannen’ met prachtige koppen en dito stemmen zorgden voor de meeste opwinding. Ze zullen de Barihunk-kalender (ja, hij is weer te koop) niet halen, maar de mezzi Elina Garanca en Kate Lindsey lieten als Sesto en Annio zien en horen wat een enorme kwaliteit ze bezitten. In de grote, grote Met hielden ze een perfect evenwicht tussen volume en expressie.
Dat succes van Garanca, geboren in Letland, heeft nog een klein Nederlands randje. De mezzo getuigt in het boek over de Nederlandse pedagoge Margreet Honig, Der Freie Ton, van de wezenlijke bijdrage die de lessen van Honig leverden aan haar zangkwaliteit en ze meldt dat ze de opnamen die ze maakt van die lessen geregeld terugluistert.
In een pauze van de HD-uitzending vertelde Harry Bicket met glinsterende ogen hoe flexibel het Met-orkest werkt onder zijn leiding. Het is aan het werk van maestro Levine te danken dat het orkest dat vermogen tot aanpassing zo goed heeft ontwikkeld. Discussie over de aanpak van een werk blijkt ineens een stuk minder urgent als casting, directie en zang zo perfect zijn afgestemd.
Vorig seizoen was The Enchanted Island, met William Christie als dirigent, een redelijk gelukt voorbeeld van een barokproductie in een grote zaal. Met deze Mozart-productie zet het New Yorkse operahuis een volgende stap. Nu de posities in het authentieke muziekdebat wat minder vanuit de verschillen en meer vanuit de mogelijkheden worden ingevuld, is er nog veel te winnen.
Maestro Bicket eindigt in het New York Times-interview met de conclusie dat het uiteindelijk niet gaat om een ‘periode-aanpak’ of een ‘moderne aanpak’. “Good or bad is all that matters.”
2Reacties
La Clemenza di Tito gezien in de bios.
Een schitterende cast , orkest en koor. Prachtige aria’s.
Dat was puur genieten.
Elina Garanca ? Topklasse.
Het was een avond puur Kijk en Luistergenot. Ja ook KIJK, wat ik bij een kunstvorm als opera toch niet onbelangrijk vind. Zo eentje die je graag weer eens opnieuw zou beleven.
Ik hou m’n hart vast voor Ballo. Weet nu al dat die moderne regie, waarbij je als toeschouwer verplicht wordt “raadseltjes” op te lossen, mij niet gaat bevallen. Waarom, oh waarom moeten opera’s tegenwoordig “van Mr. X Y of Z (regisseurs)” zijn ipv. van de componist? Wat is er mis met respect voor het werk en de tijd waarin het zich verondersteld wordt af te spelen?