Een avond liedtheater met Gerald Finley
Al stond hij er geheel volgens het boekje bij, doorsnee was het recital van Gerald Finley en Julius Drake in het Muziekgebouw aan ’t IJ afgelopen zaterdag niet. De bariton stopte een meer dan gebruikelijke dosis theater in zijn vertolkingen van Schubert- en Mahler-liederen. Dat mag die vaker doen.
Het was alweer een tijd geleden dat Finley zijn liedkunsten in Nederland vertoonde. In oktober 2009 gaf hij zijn laatste liedrecital, in Den Haag. Dat concert was een geweldige ervaring; liedkunst van het hoogste niveau.
Het recital op zaterdag in het Muziekgebouw – onderdeel van de Serie Grote Zangers – was anders. En de eerste paar liederen dacht ik: slechter. Wellicht is Finleys stem zwaarder en daarmee wat minder wendbaar geworden, wellicht was hij niet geheel bij stem. In elk geval klonken de eerste paar Schubert-liederen moeizaam. Alsof hij zijn instrument niet goed door de timide melodieën wist te manoeuvreren.
Het steviger ‘Grenzen der Menschheit’ kwam al beter uit de verf. Finley leek meer in zijn element bij de grovere zanglijn en spreidde uitgebreid zijn sonore laagte tentoon. In ‘An Schwager Kronos’, ook van Goethe, kwam hij vervolgens echt los. Terwijl Julius Drake erop los hamerde – in positieve zin – wekte Finley op levendige, haast ruwe wijze de tekst tot leven.
‘Der Zwerg’ was nog fraaier. Hoewel hij vrij statisch in de bocht van de vleugel stond – de standaard recitalpose – sprak zijn gezicht boekdelen en, meer nog, ontrafelde zijn zang de theatrale kant van het lied. Nu eens geen klankpolijsting en verstilling: Finley kroop in de rol van meesterlijk verteller en demonstreerde zo de verhalende kracht die in veel liederen schuilt.
In ‘Der Kreuzzug’ nam hij wat gas terug. Veel meer dan aan het begin van de avond was hij nu bij machte zijn stem naar de subtiliteiten van Schubert te plooien. Hij gaf een harmonieuze, kunstige vertolking, waarbij zijn stem en de rechterhand van Drake het lied in de laatste twee strofes een wonderschoon tweestemmig slot gaven.
Hoogtepunt was voor mij het lied waarvoor Finley al voor de pauze een ovatie van de helft van de zaal kreeg, ‘Erlkönig’. Hij zong het zowaar ‘met stemmetjes’. De vader, het kind en de ‘Erlkönig’: elk drukte hij uit met een andere toon in zijn stem, zodat er een razend spannend verhaal ontstond dat in de spreekgezongen slotzin tot een zinderende, tragische climax kwam.
Met dat kunststuk piekte Finley in mijn beleving wel wat te vroeg, want na de pauze wist hij in zijn selectie uit Mahlers Des Knaben Wunderhorn niet meer diezelfde opwinding teweeg te brengen. Boeiend bleef hij wel, en dan met name in de humorrijke liederen ‘Des Antonius von Padua Fischpredigt’ en ‘Lob des hohen Verstands’.
Luid balkend (als de ezel in ‘Lob des hohen Verstands’) bracht Finley het recital ten einde. Een typerend moment voor de hele avond. Het was geen hogere liedkunst dat Finley liet horen, het was liedtheater pur sang. Tot vermaak van het publiek – inclusief mijzelf.