Operarecensie

Scholl en Halperin verrassen in liedrecital

Door te kiezen voor liederen van Mozart, Haydn, Schubert en Brahms nam Andreas Scholl dinsdag in de Kleine Zaal van het Concertgebouw een risico op gefronste wenkbrauwen. Deze componisten schreven immers niet voor zijn stemtype. Ook in zijn vertolkingkunst stelde hij zich opvallend kwetsbaar op, met bij vlagen dieproerende resultaten.

Andreas Scholl (foto: Decca / James McMillan).

Het is begrijpelijk dat countertenoren buiten het geijkte barokrepertoire naar andere expressiemogelijkheden zoeken. Countercollega’s als Philippe Jaroussky en Bejun Mehta hebben recentelijk net als Scholl liedprojecten voltooid, waarbij ze bewust binnen hun eigen taalgebied bleven.

In dit fijnzinnige genre is het tenslotte, vergeleken met het ‘grote canvas’ van de opera, zaak om talloze verbale subtiliteiten te belichten. De vraag is of een countertenor met een letterlijk klein canvas, namelijk slechts een deel van zijn stembanden, daarin wel alle benodigde stembuigingen kan vinden.

Andreas Scholl en zijn begeleidster Tamar Halperin bleven ook dicht bij huis, maar ze begonnen de avond met drie Engelstalige canzonetta’s van Haydn. Ik kon me niet helemaal aan de indruk onttrekken dat Haydn meer inspiratie had besteed aan de pianopartij dan aan de zanglijn van deze eenvoudige, strofische liederen. Wellicht probeerde Scholl dat te compenseren door opera-achtige gebaren en een gedragen voordracht met krachtig aangezette hoge noten, waarbij zijn timbre een wat ‘glazig’ karakter kreeg.

In het Duitstalige vervolg van het programma was hij niet alleen beter verstaanbaar, maar bevestigde hij ook zijn reputatie als één van de beste vertegenwoordigers van zijn stemvak.

Het thematisch gerangschikte programma was aangekondigd als ‘de geschiedenis van het lied’. In de loop van de negentiende eeuw heeft de vorm zich ontwikkeld van relatief pretentieloos tot zeer diepgaand. En tegenwoordig is de benadering van het genre meestal ook erg serieus, misschien ten koste van de spontane en ongecompliceerde expressie die een lied eigenlijk zou moeten hebben.

Niet voor niets zocht Brahms inspiratie bij volksmuziek voor zijn liederenbundels, waarvan we onder meer ‘Mein Mädel hat einen Rosenmund’ en ‘Guten Abend mein tausiger Schatz’ te horen kregen. Schalkse en ironische nummers, waarin Scholl blijk gaf van onbekommerd musiceergenot. Duidelijk is dat hij, ondanks zijn sterk gecultiveerde stemgeluid, voor een zo naturel mogelijke voordracht kiest.

Toch manifesteerden zijn kwaliteiten zich vooral in de melancholische, langzame liederen, zoals Schuberts ‘Abendstern’ of Mozarts ‘Abendempfindung’. Zijn rimpelloze legato, zuivere lijn en sensibele tekstbehandeling gaven deze abstracte werken een haast religieuze ondertoon. Ik kreeg de indruk dat hij een innerlijke beleving blootgaf, in plaats van de emoties alleen uiterlijk te vertolken. In Schuberts ‘Du bist die Ruh’ leek hij zichzelf te omschrijven: een toonbeeld van hemelse rust, met zijdezachte hoge tonen en warme innigheid.

Een zekere eenvormigheid lag wel op de loer, deels door het ontbreken van werken met een scherper karakter. Daar is Scholls stem waarschijnlijk minder geschikt voor. Ook ervoer ik soms een gebrek aan dynamische nuances en kleuringen die de liederen meer profiel hadden kunnen geven. Maar het is altijd goed om ingesleten luisterverwachtingen op de proef te stellen en Scholl scheen echt een nieuw licht op dit bekende repertoire.

Tamar Halperin (foto: ACT / Grosse Geldermann).

Hoogtepunt was voor mij Schuberts ‘Der Jüngling auf dem Hügel’, naar eigen zeggen ook Scholls favoriet. Hij toonde zijn talent als verteller met een rijke, emotionele ontwikkeling in de reeks strofes. Opvallend was de naadloze afdaling van de kopstem naar zijn natuurlijke geluid bij de frase ‘Der Totengräber kam’.

In ‘Der Tod und das Mädchen‘ zette Scholl beide stemmen juist bewust lijnrecht tegenover elkaar, wat volstrekt integer en niet als trucje overkwam. Als ‘Dood’ bleek zijn fragiele baritongeluid net zo ‘onaards’, dus die kwaliteit is echt aan Scholl zelf en niet aan het stemtype toe te schrijven.

Tamar Halperin is ook de echtgenote van Scholl. Dat garandeert niet noodzakelijkerwijs een vlekkeloze muzikale samenwerking, maar ze deelden hun bescheiden en dienende muzikale opvatting. Ook voelden ze elkaar feilloos aan bij de soms verrassende tempowisselingen in de luchtiger liederen als Mozarts ‘Das Veilchen’.

Als soloartieste liet Halperin van zich horen met onder meer een rondo van Mozart en een intermezzo van Brahms. In het eerste toverde ze een verrassende pianoforteklank uit de grote vleugel, maar het tweede klonk volop romantisch, echter zonder nodeloos spierballenvertoon.

De toegift toonde een heel andere kant van Scholl, namelijk zijn liefde voor popmuziek! In vrijwel perfect Nederlands vertelde hij hoe de Israëlische muzikant Idan Raichel hem had gevraagd een tekst te vinden voor één van zijn nummers. Dus hoorden we kort na Brahms’ etherische ‘In stiller Nacht’ dezelfde woorden als aangenaam luisterliedje… Een verrassend slot van een boeiende avond.

Zie voor meer informatie over de concerten en recitals in het Concertgebouw www.concertgebouw.nl.

Vorig artikel

Seizoen Wiener Staatsoper 2013/2014

Volgend artikel

Seizoen Bayerische Staatsoper 2013/2014

De auteur

Martin Toet

Martin Toet