Kwieke Rossini-humor in ZaterdagMatinee
De Radio Kamer Filharmonie en een sextet voortreffelijke zangers lieten zaterdagmiddag een Rossiniaans zonnetje in het Concertgebouw schijnen, met hun kwieke en geestige uitvoering van de ‘farsa comica’ La scala di seta in de operaserie van de NTR ZaterdagMatinee.
Ik heb me de afgelopen tijd afgevraagd hoe het toch mogelijk is dat operaliefhebbers elkaar zo fanatisch in de haren kunnen vliegen. Sinds zaterdagmiddag weet ik het antwoord: ze horen te weinig Rossini.
Luister je naar de grappende en grollende maestro uit Pesaro, dan klaart je door de kunst met grote K bezwaarde gemoed op om ruimte te maken voor dat wat Rossini je als geen ander helpt te doen: simpel genieten. Zijn komedies toveren een glimlach op ieders gezicht, ontlokken gegrinnik aan elke bezoeker en pompen de zaal non-stop vol met energie. Een perfect medicijn tegen al dat eigendunkelijke getwist over wiens smaak het lekkerst is.
In Rossini’s ‘jeugdwerk’ La scala di seta (hij was twintig toen hij het schreef) is dat ‘simpele genieten’ ruimschoots aanwezig. Dat begint direct bij de ouverture, waarin de maestro royaal uitdeelt uit zijn muzikale moppentrommel. Rondom het prachtige solistische samenspel van onder meer fluit en hobo grapt hij erop los met allerlei tierlantijntjes, uitmuntend en strak uitgevoerd door de Radio Kamer Filharmonie onder Alessandro De Marchi.
Die grappen in de orkestpartij blijven de hele eenakter lang terugkomen. Een heerlijk vlotte, energieke omlijsting van het typische commedia dell’arte-verhaal dat de zeskoppige cast ondertussen uitspeelt.
De ‘farsa cominca’, zoals de tekst van Giuseppe Foppa officieel heet, speelt zich af in en rond het huis van de oude voogd Dormont (de matige tenor Daniele Zanfardino – ik vond hem niet karaktervol genoeg voor de rol). Dormont wil zijn pleegdochter Giulia uithuwelijken aan rokkenjager Blansac, maar weet niet dat Giulia in het geheim al getrouwd is met Dorvil.
De dommige bediende Germano maakt de situatie nog twee keer zo gecompliceerd, maar gelukkig komt met hulp van Giulia’s nichtje Lucilla alles uiteindelijk op zijn pootjes terecht. Blansac is maar wat blij met de kokette Lucilla en Dormont geeft Giulia en Dorvil zijn zegen. Een happy end, waarin Rossini in de slotakkoorden van het orkest nog even een knipoog na geeft.
Middelpunt in zowel de opera als de cast was Olga Peretyatko. De Russische ster in wording gaf met pittig spel en onberispelijke zang een overtuigende vertolking van Giulia. Haar sopraan deed mij nog wat klein aan, maar haar watervlugge coloraturen, stralende stem en sterke gevoel voor komedie maakten beslist indruk.
Haar geliefde Dorvil (de Roemeense tenor Bogdan Mihai) werd zeer enthousiast ontvangen door het Matinee-publiek. Zelf vond ik hem wat verkrampt overkomen. Snelle loopjes en hoge noten had hij zonder meer in huis, maar ze leken soms onder hoogspanning geproduceerd te worden. Het voelde niet zo comfortabel als bij andere tenoren die in het hooggebergte hun brood verdienen.
Meer had ik met de buffo’s Pietro Spagnoli (Blansac) en Luca Tittoto (Germano). Spagnoli bewees zijn ervaring in dit repertoire met een formidabele zangprestatie. En die stem… Zo’n klank en gewicht, daar kon alleen Tittoto zich aan meten.
Die Italiaanse bas kreeg in zijn rol van bediende de grootste portie humor toebedeeld van Rossini en maakte daar gretig gebruik van. Hij manoeuvreerde zijn zware geluid met humor én muzikaliteit door zijn partij. Wat mij betreft de smaakmaker van de uitvoering.
Sopraan Laura Cherici benutte eveneens met plezier de komische materie die Rossini haar aanreikte, in een lekker dik aangezette vertolking van Lucilla.
Het publiek versterkte het plezierige einde van de opera met een uitbundig gejuich en geklap. Een dik verdiende ovatie.
Op 27 april sluit de ZaterdagMatinee zijn operaserie af met een concertante uitvoering van La bohème. Zie voor meer informatie de website van het Concertgebouw.
5Reacties
Dag Jordi,
Een recensie waar ik me voor 99% bij kan aansluiten. Ik heb een heerlijke middag gehad, waarbij ik me ook zeer bewust was van het feit dat er geen ‘Regisseur’ aan te pas was gekomen… Met uitvoeringen als deze wordt duidelijk hoe goed Rossini is – licht, speels, elegant, melancholisch, en onweerstaanbaar grappig. (En daar past van mij niet direct een woord als ‘moppentrommel’ bij, een woord dat de wereld van leukdoenerige ooms op muffe verjaardagen ademt…)
En wie kan mij nu eens goed uitleggen waarom dit geen kunst me de grote K genoemd mag worden? Leunen komische opera’s meer op clichés dan hun serieuzere broertjes en zusjes? Is kunst met de grote K per definitie groots en ernstig? Is kunst lijden? Het dedain waarmee sommigen over Rossini kunnen spreken (en daarmee bedoel ik Jordii Kooiman overigens niet) maakt je vaak wat kregelig.
Overigens: Is het de aanwezigen ook opgevallen hoe de zangers zelf het plezier uitstraalden als ze de anderen aan het werk zagen en hoorden? Mooi om te zien!
Een geweldige recensie Jordi, van een heerlijke Rossini,dat was werkelijk genieten.
Des te jammer dat een volgende opera van deze grootmeester in de matinee serie momenteel heel ver weg lijkt…
De heer Kooiman heeft het in de aanhef van zijn recensie over “een sextet voortreffelijke zangers”, maar heeft in het vervolg daarvan toch nog wel wat kritiek op deze en gene, voor een deel terecht. Ik heb “La scala di seta” diverse malen, in verschillende bezettingen gezien in Pesaro, o.a. in 2009 in de enscenering van Damiano Michieletto, die ook op DVD is uitgebracht. In het vervolg refereer ik hieraan. Daniele Zanfardino zong ook daarin de rol van Dormont, naar mijn mening een “tenorino”, zoals ook onlangs nog is gebleken in “L’Italiana in Algeri” in Luik. De rol van Lucilla wordt soms door een sopraan, zoals in Amsterdam, soms door een mezzo-sopraan, zoals in Pesaro, t.w. Anna Malavasi, gezongen. Ik vond Laura Cherici, zwaarder van stem dan Olga Peretyatko, uitstekend. De bariton Pietro Spagnoli is gepokt en gemazeld (niet alleen) in het Rossini-vak. Ik meen hem tweemaal achtereen op een foute inzet te hebben betrapt, maar verder was hij formidabel. In Pesaro werd de Blansac (ook goed) gedaan door de bas Carlo Lepore. De bas Luca Tittoto zong de rol, die in Pesaro dan weer door een bariton, t.w. Paolo Bordogna, werd gezongen. Hoe goed Tittoto ook zong, ik prefereer in deze rol een wat lichtere stem. Bogdan Mihai ken ik weliswaar ook uit Pesaro, maar niet in de rol van Dorvil. Hij heeft zich n.m.m. geweldig ontwikkeld en ik heb vol bewondering naar zijn perfecte coloraturen zitten luisteren. José Manuel Zapata had in Pesaro vooral zijn fysiek tegen. Olga Peretyatko heb ik leren kennen toen zij, naar ik meen in 2006, in Pesaro deelnam aan de Accademia Rossiniana. Zoals bekend zal zij komend seizoen haar Met-debuut maken in “I Puritani”. Vorig seizoen heeft zij in het Muziektheater veel indruk gemaakt in “De nachtegaal” en “Il Turco in Italia”. Mij is toen, zittend op het 1e balcon, o.a. opgevallen, dat zij die zaal gemakkelijk aankon. Alhoewel ik in het Concertgebouw op rij 6 zat, viel mij haar volume nu wat tegen, maar voor het overige heb ik ook van haar zeer genoten. Het orkest was prima en de dirigent beduidend beter dan destijds in Pesaro. De manier waarop m.n. Olga Peretyatko en Bogdan Mihai, ook op momenten dat zij niet hoefden te zingen, opgingen in de muziek was prachtig om te zien. Een schitterende middag, waarvan we er in Nederland – inmiddels helaas ook in de zaterdagmatinee – veel te weinig beleven!
Mag ik nog toevoegen dat het de laatste bijdrage was van de Radio Kamer Filharmonie. Het orkest wordt opgeheven…….