Belcantogenot in Rossini-stad Bad Wildbad
In Bad Wildbad wordt iedere zomer een alternatief Rossini-festival georganiseerd, als tegenhanger van het festival in Pesaro. Lennaert van Anken reisde af naar het kleine kuuroord en proefde drie dagen lang van waar belcantogenot in Le Chalet, Ricciardo e Zoraide en Guillaume Tell.
Bad Wildbad ligt in het Zwarte Woud en is niet heel gemakkelijk bereikbaar: bij Baden-Baden de snelweg af en dan nog bijna een uur bochtjes rijden door de bergen. Bij binnenkomst in het dorpje wordt de bezoeker verwelkomt door een blauw silhouet van Rossini, het logo van het festival.
Het festival viert dit seizoen zijn 25-jarig bestaan. Op het hoofdprogramma staan meestal één concertante en twee geënsceneerde opera’s, waarvan één opera van Rossini en één onbekende opera van een belcantocomponist. Dit jaar was het de beurt aan Rossini’s Guillaume Tell en een concertante Ricciardo e Zoraide.
Het festival begon voor mij echter met Le Chalet, een onbekende opera van de bijna vergeten Adolphe Adam. Le Chalet is een kort werk (80 minuten) naar een libretto van Eugène Scribe en de minder bekende Mélesville, gebaseerd op een Singspiel van Goethe (Jery und Bäteli).
De komische plot handelt over een tenor (Daniel) die verliefd is op een sopraan (Betly). Het meisje is niet zo happig op de liefde van de sullige jongeman. Maar dit keer geen bariton (Max) die roet in het eten gooit: Max brengt de twee jongeren juist bij elkaar. Wat blijkt: hij is de broer van Betly (die al jaren met zijn leger op weg was en daardoor niet herkend werd) en hij ziet zijn zus graag gelukkig worden met de jongeman.
De komische opera uit 1834 bevat prachtige, ongedwongen muziek, die nergens verveelt en continu vrolijk stemt. De voorstelling zelf vond plaats in de Neue Trinkhalle, het festivalgebouw waar alle opera’s worden vertoond. Het podium daar is zo breed als het publieke gedeelte, wat in dit geval niet bepaald breed is.
De regie van Nicola Berloffa was spits en zeer respectvol naar het werk. Hij liet de zangers vaak dansen op de muziek, wat de vrolijkheid en het ongedwongene van de muziek benadrukte. Daar kwamen af en toe wat gekke danspasjes bij, die het hilarisch maakte – vooral bij Max, de goed gezette Marco Filippo Romano, die met zijn mooie bariton uitstekend zong en acteerde.
Betly werd zeer goed neergezet door Diana Mian, die echter meer weg had van een mezzosopraan dan een sopraan. Neemt niet weg dat ze veel sopraanrollen op haar repertoire heeft staan. Ook zij danste en zong met veel plezier en vocaal gemak.
Mians stem was groot, waardoor de tenor van Artavazd Sargsyan ietwat verbleekte. Wat hij echter met zijn wat minder luide maar zoetgevooisde stem deed, was zeer de moeite. Een echte belcantostem.
Alles stond onder leiding van Federico Longo, die de muziek liet sprankelen. Ondanks dat het geen Rossini was, was het een zeer goed begin van een lang, zwoel weekend, dankzij het prachtige weer en ontbreken van airco in de zaal.
Belcantokanon
De tweede avond stond de concertante Ricciardo e Zoraide op het programma. Deze opera seria stamt uit 1818 en zoals veel van Rossini’s meesterwerken wordt die zelden uitgevoerd (er bestaat een goede opname op Opera Rara).
Het verhaal speelt zich af in de tijd van de kruistochten en gaat over de Nubische koning Agorante, zijn jaloerse vrouw Zomira, de gevangengenomen heerser Ircano, zijn dochter Zoraide en de kruisridder Ricciardo.
De opera is een waar belcantofeest. Aria’s worden opgevolgd door duizelingwekkende duetten, een terzet of een kwartet. De coloraturen vloeien over de bühne, evenals prachtige melodieën, de één nog langer dan de ander. Het zou een zeer geschikte opera zijn voor de ZaterdagMatinee!
Het festival van Bad Wildbad had een keur aan zangers aangenomen voor dit vocale feest. De bekendste van de cast was de Russische tenor Maxim Mironov (Ricciardo). Hoewel nog jong, heeft hij al een aardige staat van dienst en dat is volledig terecht. Hij beheerste het belcantovak als geen enkele andere collega op het podium. Hij hield zijn stem vaak mooi licht, schitterde in zijn secure coloraturen en straalde in de hoogte. Eén van de betere Rossini-tenoren van deze tijd.
De andere tenor, de Amerikaan Randall Bills (Agorante), had de ondankbare taak naast dit belcantokanon te mogen zingen. Ook hij vervoerde de zaal met zijn coloraturen en zijn hoogte, maar door gebrek aan variatie in de kleuring van de noten verbleekte hij enigszins, vooral in het duet tussen de beide heren (die overigens beide gewapend waren met een tablet, in plaats van een klavieruitgave van de opera).
De Zoraide van Alessandra Marianelli stond tussen deze heren in, letterlijk en ook wat vocale prestatie betreft. Ze beschikt over een prettige stem, die bij vlagen wat schel werd in de hoogte. Haar coloraturen waren wat aan de slordige kant, maar dat mocht de pret niet drukken. Ze schitterde met haar jeugdige, dramatische en tegelijk lichte stem. Ze zou perfect zijn voor een Sonnambula of een Lucia.
De rest van de cast werd aangevuld met goede zangers, waaronder twee uit de avond ervoor en de mezzosopraan Silvia Beltrami (Zomira, de echtgenoot van Agorante). Zij zorgde voor vuurwerk in het slot van de opera. Een goede Rossini-stem, die me een beetje deed denken aan Tania Kross.
De muzikale leiding lag in handen van José Miguel Pérez-Sierra, die drie uur lang de vonken uit het koor (Camerata Bach Chor) en orkest (Virtuosi Brunensis) wist te halen, wat in deze warme broeierige zaal al een prestatie op zichzelf was.
Een hele Tell
De slotdag stond volledig in het teken van Guillaume Tell. De avond begon vroeg en werd na de tweede akte onderbroken voor een pauze van twee uur.
Rossini schreef Guillaume Tell toen hij 37 jaar oud was. Daarna vond de grootmeester het wel genoeg en schreef hij geen enkel opera meer. Guillaume Tell was lange tijd een zeer populaire opera, raakte daarna wat op de achtergrond, maar is de afgelopen jaren aan een ware comeback bezig. Dit jaar zijn er bijvoorbeeld al drie producties in Europa te bewonderen, waarvan één natuurlijk in Amsterdam, begin dit jaar.
De opera is met z’n vier uur de langste van Rossini, waarmee de trend werd gezet voor een geheel nieuw genre: de ‘grand opéra’. Maar ook Verdi en Wagner moeten geïnspireerd zijn geweest door deze compositie. Vele ideeën uit Guillaume Tell zouden deze totaal verschillende componisten in latere werken gebruiken. De mooiste voorbeelden zijn ‘Suivez-moi!’ van Arnold, dat weerklinkt in ‘Di quella pira’ uit Il Trovatore, en het slotkoor, dat Wagner inspireerde bij het slot van zijn Rheingold.
De opera wordt meestal met zo’n 15 minuten ingekort. Die gangbare versie was bijvoorbeeld in Amsterdam te zien. In Bad Wildbad stond echter de gehele Tell op de rol. Extra reden om deze Tell in huis te halen als die over een tijdje ongetwijfeld bij Naxos is uitgebracht op cd (dat label brengt de meeste producties van Bad Wildbad uit).
Ook voor Tell was er een uitstekend zangersensemble verzameld. De rol van Arnold is één van de meest veeleisende tenorrollen. Zeker als die gezongen wordt in het volledige borstregister, zoals het latere gebruik. De eerste Arnold, Adolphe Nourrit, zong zijn hoge noten nog in het kopregister. Het zou interessant zijn eens te horen hoe Arnold op die manier zou klinken.
Michael Spyres (begin deze maand nog geïnterviewd door Place de l’Opera) hield het echter bij de latere traditie en bleek zeer goed tegen die taak opgewassen te zijn. Tegelijk toonde hij ook affiniteit met de lichtere manier van zingen, zoals Nourrit .
Spyres heeft een fantastische, klaroenachtige tenor, die perfect geschikt is voor de ‘grand opéra’. Een makkelijke hoogte en een goed volume. Zijn sterkste momenten lagen in de eerste twee aktes. De duetten met Tell en met Mathilde waren ongekend goed gezongen, net als het terzet in de tweede akte met Tell en Walter. Helaas had hij na zijn prachtig gezongen aria in de slotakte weinig over in de cabaletta ‘Suivez-moi!’ Maar wat wil je na zo’n mammoetopera met ontelbare hoge noten.
Tell werd gezongen door Andrew Foster-Williams (komend seizoen te bewonderen in Armide van Gluck bij De Nederlandse Opera). Hij heeft een krachtige bariton, is wat bruut in de hoogte, maar liet met name in de ensemblestukken zijn stem prachtig kleuren bij de andere solisten. Zijn aria ‘Sois immobile’ verbleekte een beetje door de verrassing van de avond, die net ervoor had geklonken: de normaal altijd weggeknipte aria van Jemmy, de zoon van Tell.
Mathilde werd gezongen door Judith Howarth, een zangeres die ik alleen maar ken van een opname van Maria Stuarda van Mercadante (weer bij Opera Rara). Zij viel op met haar bijna witte haar en zong met krachtige stem, maar deed mij de geweldige Marina Rebeka (uit Amsterdam) niet vergeten. Haar hoogte was mij iets te schel en behalve dat waren haar coloraturen niet zo secuur als ik verwacht in deze rol. Neemt niet weg dat er wel voldoende met haar te genieten viel. Ze heeft een mooie, stralende sopraan en gaf met name de aria ‘Sombre forêt’ een intense interpretatie (van achter haar kaptafel…).
De overige solisten waren van vergelijkbaar niveau. Nahuel Di Pierro (onlangs nog bij DNO in L’amour des trois oranges) zong een dubbelrol: Walter en Melchtal. Met name als Walter was hij erg in zijn element.
Tara Stafford had voor mij een te kleine stem voor de rol van Jemmy, maar ze klonk wel prachtig. Haar stem leek erg op die van Mady Mesplé. Verder viel Alessandra Volpe nog op als de vrouw van Tell, met haar prachtige altstem.
Antonino Fogliani liet het orkest net als zijn collega’s op de voorgaande avonden fonkelen. Groots (en luid!) was het slot, waarbij echt alles uit de kast werd gehaald.
Over de regie heb ik tot nu toe bewust gezwegen. Dat was voor mij namelijk de enige domper van het festival. De regie lag in handen van festivaldirecteur Jochen Schönleber en ik moet eerlijk zeggen: hij kan zich beter bij zijn directeurstaken houden. De zangers liepen vaak als houten klazen rond, niet wetend wat te doen.
Behalve dat was de aankleding niet echt om over naar huis te schrijven. In het programmaboek was te lezen dat het regieconcept zijn wortels had in het onderscheid tussen gewone stoelen en plastieken kampeerstoeltjes. Maar een Guillaume Tell verdient wat mij betreft wel wat beters dan geneuzel over stoelen en prinsessen met kaplaarzen aan.
Ik zal maar niet meer woorden vuil maken aan de regie en afsluiten met te melden dat ik wederom een stukje meer fan ben geworden van Rossini. Het weekend was een waar belcantofeest, met iedere avond aangename verrassingen in alle soorten en gedaanten. Boek snel uw tickets voor volgend jaar!
1 Reactie
Voor de vierde achtereenvolgende keer heb ik het festival “Rossini in Wildbad” bijgewoond. In het oordeel van de recensent over “Le Chalet” en “Ricciardo e Zoraide” – voor mij en velen met mij, vooral vanwege de fenomenale Maxim Mironov, HET hoogtepunt van dit festival – en over het muzikale deel van “Guillaume Tell” kan ik mij in grote lijnen wel vinden. Zijn kritiek op de enscenering van “Guillaume Tell” vind ik, gelet op de beperkte financiële mogelijkheden en theatrale faciliteiten, te negatief. De recensent op http://www.operagazet.be heeft daar meer begrip voor gehad. Wat mij in de recensie echt gestoord heeft is een aantal slordigheden. Ik geef een paar voorbeelden. In de kop is sprake van de “Rossini-stad” Bad Wildbad maar verderop lees ik: “Bij binnenkomst in het dorpje wordt de bezoeker verwelkomt (inderdaad: met een t) door een blauw silhouet van Rossini, het logo van het festival”. Of het kuuroord met ca. 10.000 inwoners is een stad(je) of het is een dorp, maar allebei kan niet. “Op het hoofdprogramma staan meestal één concertante en twee geënsceneerde opera’s, waarvan één opera van Rossini en één onbekende opera van een belcantocomponist”. Is Rossini dan geen belcantocomponist? “Hij liet de zangers vaak dansen op de muziek….. Daar kwamen af en toe wat gekke danspasjes bij…..”. “….Max, de goed gezette Marco Filippo Romano…..”: de zanger is inderdaad nogal gezet maar misschien was hier “goed bezette” bedoeld. “De slotdag stond geheel in het teken van Guillaume Tell. De avond begon vroeg en werd na de tweede akte onderbroken voor een pauze van twee uur”. Wat was het geval? Om 11.15 uur was er een concertante uitvoering van vnl. alternatieve fragmenten, die niet in de om 15.00 uur te beginnen complete, geënsceneerde uitvoering van “Guillaume Tell” konden worden opgenomen. De eerste akte werd gevolgd door een pauze van 25 minuten, de tweede door een van 2 uur, met mogelijkheid tot dineren, en de derde opnieuw door een van 25 minuten. Rossini-fan ben ik al heel lang. Over ruim 2 weken hoop ik voor de 24e keer het “Rossini Opera Festival” in Pesaro te bezoeken en ook daar staat “Guillaume Tell” op het programma. Met het bestellen van tickets voor “Rossini in Wildbad’ van volgend jaar zal gewacht moeten worden tot het (voorlopige) programma bekend is. Dat zal waarschijnlijk niet voor de jaarwisseling het geval zijn.