Witte en Lageveen maken sterk operadebuut
Een overbekende opera die door twee echte theaterregisseurs van een maatkostuum werd voorzien. Dat is de Carmen die Opera Zuid afgelopen vrijdag in première bracht. Het maatwerk zat de solisten als gegoten. Zang: goed. Spel: prima. Missie: geslaagd.
Opera Zuid heeft dit seizoen niet de meeste revolutionaire titels van het operarepertoire op de planning staan. Maar ook nu heeft het gezelschap een gelukkige hand van kiezen bij de selectie van regisseurs.
Een paar jaar geleden maakte de befaamde Harry Kupfer een indrukwekkende Katja Kabanova, vorig seizoen deed Lotte de Beer de opera Manon (inmiddels is ze vooral in het buitenland aan het werk) en de regie van Frank van Laecke speelde een belangrijke rol bij het succes van Madama Butterfly. Die voorstelling won met flinke voorsprong de titel Opera van het Jaar in 2012 bij Place de l’Opera.
Voorzien van een grote bak theater- en regie-ervaring, maar zonder operadiploma op zak, zeiden Leopold Witte en Geert Lageveen meteen ‘ja’ tegen de vraag van Miranda van Kralingen om met Carmen hun eerste opera te regisseren. Afgelopen vrijdag zou de première in het Theater aan het Vrijthof onthullen of het de heren gelukt was om Bizets opera – al zo vaak opgevoerd dat de partituur wat sleets wordt – een eigen draai te geven.
Met bijna jongensachtige bravoure ging het duo aan de slag. Er viel in hun ogen nog wel wat te doen aan de manier van acteren in opera. En de beperkingen die de muziek een regisseur in dit genre zou opleggen, wilden ze strijdlustig te lijf gaan. De verwijzingen naar de Spaanse folklore en het stierenvechten gingen eruit. Carmen werd een vrouw in de jaren ’60, omgeven door vrijgevochten hippies en barse militairen.
De aandacht bij de eerste voorstelling in het Maastrichtse theater ging dan ook vooral uit naar de resultaten van het werk van Witte en Lageveen. Ze bedachten een openingscène, op de muziek net na de ouverture, die een blik vooruit wierp op het lot dat Don José wachtte, na het einde van het verhaal van de opera. Daarna volgde een enscenering die zich ontwikkelde van vooral geestig en luchtig in de eerste aktes naar onvermijdelijk dramatisch tegen het eind, als het lot van de protagonisten zich voltrekt. Theater waar het kan, opera waar het moet, dat zou je het motto kunnen noemen van deze aanpak.
Escamillo is hier geen toreador maar een popster – zijn Toreador-aria zingt hij bij een gierende metalgitaar – en die vondst werkte prima. Ook deze Escamillo werd geadoreerd door de meiden en de jongens en zo kon hij getrouw aan het libretto al zijn bewonderaars uitnodigen om naar hem te komen kijken in de arena. Schrijf dat met een hoofdletter en je hebt een tekstgetrouwe maar logische aanduiding van de locatie voor een popzanger.
Martijn Sanders was een campy Escamillo. In zijn glimpak leek hij een ‘cock-tail’ van Elvis, Garry Glitter en David Essex. Zijn rivaal Don José werd gezongen door de Braziliaan Fabiano Cordeiro. Die was tot aan de première heel zuinig op zijn stem (bij repetities en tijdens de voorgenerale markeerde hij zijn zang) maar bij de première stond hij er volledig, met een lyrische tenor, slank en wendbaar, vol zeggingskracht. In het acteren steeg Cordeiro boven zichzelf uit, zeker als hij ontredderd leed aan zijn liefde voor Carmen.
Janneke Schaareman speelde een Carmen die lak had aan alles en iedereen. Ze lachte geamuseerd bij wat ze teweegbracht en deed sarcastisch over wie met gevoel op haar reageerde. Haar geflirt leek, onder haar speelsheid, voort te komen uit heel wat meer dan een behoefte aan spel met de mannen. Schaareman zong haar eerste volledige Carmen en zette haar warme, ruime mezzosopraan gedoseerd in. Ze lijkt me een veelbelovend talent.
Kim Savelsbergh, vorig seizoen een fraaie Manon, was als Micaëla een onschuldig maar behoorlijk fel dorpsmeisje. Ze zong de taal en de Franse noten van Bizet degelijk en loepzuiver en vormde als ervaren Opera Zuid-kracht één van de vocale pilaren van deze productie. Nog meer van die bekende namen van het Maastrichtste gezelschap waren Kitty de Geus en Marjolein Bonnema.
In de kleinere rollen zat veel vertrouwd Opera Zuid-talent, met bij de mannen Jacques de Faber, die stem en torso – beide niet te missen – inzette voor zijn rol als Dancaïro. Zuniga, de bewaker, is geen prominente rol, maar Marcel van Dieren maakte er veel van. En jong talent Rubèn Plantinga was als Moralès samen met Elmar Gilbertsson als Remendado een behoorlijk crimineel duo.
Een goed koor, dat stevig uitpakte, en een competente begeleiding door de philharmonie zuidnederland maakten de optelsom van dikke plussen voor deze productie af. Bovendien zag het er allemaal aantrekkelijk uit qua licht, decor en kostumering.
Een breed publiek kan, tijdens de tournee die nog tot en met 14 december duurt, erg veel plezier beleven aan wat het duo Witte en Lageveen heeft geproduceerd. Geslaagd voor het operadiploma. Met lof!
Zie voor meer informatie de website van Opera Zuid.
1 Reactie
“Escamillo is hier geen toreador maar een popster – zijn Toreador-aria zingt hij bij een gierende metalgitaar”
Spannend, zou de CD nog vóór Sinterklaas uitkomen?