FeaturedOperarecensie

DNO viert Strauss-jaar met wrange Arabella

In regisseur Christof Loys handen biedt Strauss’ komedie Arabella, die afgelopen vrijdag in première ging bij De Nationale Opera, betrekkelijk weinig humor. Toch fascineert zijn ontnuchterende aanpak. De weidse decors geven bovendien alle ruimte aan diverse topzangers, met voorop een romige Jacquelyn Wagner in de titelrol.

Jacquelyn Wagner als Arabella (foto: Monika Rittershaus).
Jacquelyn Wagner als Arabella (foto: Monika Rittershaus).

Het lijkt een oppervlakkig stuiversromannetje: een kokette Weense wordt door haar verarmde adellijke familie verkocht aan de hoogste bieder. Gelukkig is het liefde op het eerste gezicht tussen Arabella en de Kroatische grootgrondbezitter Mandryka. De eenvoudige officier Matteo heeft het nakijken, maar uit bezorgdheid en liefde voor hem doet de als knaap vermomde jongere zus Zdenka zich tijdens een verduisterd rendez-vous voor als Arabella. De licht ontvlambare Mandryka verdenkt zijn kersverse verloofde van ontrouw, maar na opheldering resteren twee tevreden stelletjes.

Ziedaar de korte inhoud van de laatste samenwerking tussen Richard Strauss en librettist Hugo von Hofmannsthal, voor menig operaliefhebber het meer burgerlijke zusje van Der Rosenkavalier. Als ‘moeder’ geldt overigens Le nozze di Figaro. Net als die opera van Mozart eindigt Arabella na een dolle dag van misverstanden en verkleedpartijen met een milde gravin die haar (aanstaande) echtgenoot zijn blinde jaloezie vergeeft. De haast gewijde toon van Mozarts slotscène kenmerkt ook de lyrische duetten tussen het liefdespaar in Arabella. Zoals Mandryka zegt: “Es handelt sich um etwas Heiliges!”

Naast een freudiaanse karakterschets en een sociale satire creëert Hofmannsthal hier zowaar een politieke allegorie. Arabella en Mandryka verbeelden voor de nostalgisch op de Donaumonarchie terugblikkende schrijver een harmonieuze hereniging van de Duitse en Slavische cultuur. Gezien de premièredatum (1933) nogal navrant… Strauss beantwoordt die utopie door op subtiele wijze Kroatische volksmelodieën te verstoppen in zijn weelderige partituur vol couleur locale.

In het toneelbeeld van de uit 2009 stammende productie van Christof Loy treffen we echter geen visuele pendant van die kleurenrijkdom. Loy en ontwerper Herbert Murauer vermijden bewust kitscherige operetteclichés, al haakt hun kale ‘witte doos’ feitelijk aan bij een nieuw soort cliché.

De ingenieus verschuivende achterwand van de doos biedt steeds wisselende filmische doorkijkjes op de armoedige hotelkamers van de familie Waldner of de laveloze gasten van het koetsiersbal. In die ruimten wordt naturalistisch geacteerd, maar de privéoverdenkingen en -ontmoetingen spelen zich af binnen de doos, frontaal gericht tot het publiek. Zo ontstaat een effectief onderscheid tussen uiterlijke schijn en innerlijke beleving, een hoofdthema van Hofmannsthals werk.

Tijdens de slotakte, nota bene gesitueerd in een openbare hotellobby, gaat de achterwand nauwelijks meer open en zijn we geheel op de naakte karakters teruggeworpen. Dan onthult Loys scherpgeëtste personenregie dat de kluchtige intrige vooral een pijnlijke aangelegenheid betreft. Zdenka is na haar nachtelijke ervaring en demasqué als meisje getraumatiseerd en Loy voorspelt haar duidelijk geen gelukkige toekomst met Matteo. Voor Arabella en Mandryka, beiden genezen van hun al te idealistische verwachtingen, lijkt er meer hoop. Al roept het ‘zwarte gat’ dat hen tot slot letterlijk verzwelgt ook vragen op.

Dirigent Marc Albrecht sloot zich vrijdag met zijn gloedvol maar soms wat luid musicerende Nederlands Philharmonisch Orkest inhoudelijk aan bij het regieconcept. In de zo soepel gecomponeerde conversatiegedeelten koos hij niet voor een behaaglijke losse toets, maar benadrukte vinnige ritmische accenten, vooral bij de blazers. Het energieke profiel ging enigszins ten koste van de ongedwongen charme, maar in de grote lyrische momenten ontbrak het allerminst aan warmte en zorgvuldige orkestrale kleuring.

De fluwelig getimbreerde Jacquelyn Wagner was een prachtige Arabella, met een schijnbaar moeiteloze adembeheersing in de lange legatofrasen. Haar stem heeft precies de vereiste afstandelijke elegantie, al kan ze de rol qua vocale expressie nog verder uitdiepen. Maar haar acteerwerk was uitstekend, van de onsympathieke houding in de eerste akte tot het doorbrekend inzicht tijdens het cruciale maar vaak gecoupeerde duetje met Zdenka in de derde akte.

Scène uit Arabella (foto: Monika Rittershaus).
Scène uit Arabella (foto: Monika Rittershaus).

Agneta Eichenholz vertolkte de veelgeplaagde jongere zus op aandoenlijke wijze en compenseerde haar ietwat schelle topnoten ruimschoots met een glasheldere dictie. James Rutherford was met zijn ruige bariton perfect gecast als de naar eigen zeggen ‘half boerse’ Mandryka, maar een grotere tederheid in de stem zou me meer hebben doen geloven in zijn nobele inborst.

Susanne Elmark raakte alle hoge noten als jodelende Fiakermilli, de koetsiersmascotte. In deze louche context leken haar enigszins ‘goedkope’ coloraturen een uiting van vreugdeloze wellust.

De metalige Matteo van tenor Will Hartmann bekoorde me minder en ik maak me sterk dat Marcel Reijans (geestig als gladde graaf Elemer) het er beter vanaf had gebracht. Vader Waldner was in de ervaren handen van bas Alfred Reiter en wat een vreugde om Charlotte Margiono weer terug te zien op het Amsterdamse podium! Als geëxalteerde moeder Adelaide riep ze met haar nog immer grote stemcultuur bij mij dierbare herinneringen op.

Samenvattend heb ik eerlijk gezegd in deze productie de voor Arabella kenmerkende delicate melancholie niet ten volle ervaren. Maar binnen de gekozen benadering was het een topuitvoering van een te zelden vertoond werk met onvermoede diepgang.

Arabella is nog tot en met 2 mei te zien in Nationale Opera & Ballet. Zie voor meer informatie de website van De Nationale Opera.

Vorig artikel

'Starpower' doet Londense Faust slagen

Volgend artikel

Donizetti-drankje onder de Mexicaanse zon

De auteur

Martin Toet

Martin Toet

3Reacties

  1. stefan caprasse
    14 april 2014 at 11:29

    Ik heb alleszins veel genoten van de voorstelling gisteren zondagnamiddag. Sommige dingen waren typisch Loy. Zo deed het feest in II me denken aan het feest ook in II in zijn enscenering van Eugen Onegin (in de Munt); ook daar kroop op het einde zowat iedereen over de grond! De scene tussen Mandryka en Fiakermilli was trouwens nogal…expliciet! Ook een ietwat speciale personenregie in III, waar de personages soms allemaal -opzettelijk- richting publiek stonden (wat dan mooie ’tableaux vivants’ gaf) of soms met hun gezicht tegen de muur stonden. Maar verder was het een vrij ‘normale’ regie in een tijdloos (hoewel ?) decor. En uiteindelijk zal het toch voor iedereen goed aflopen (met de nodige tijd…). En inderdaad een prachtige bezetting met op kop Jacqueline Wagner (mooie verschijning ook!) en James Rutherford (ook gepast in zijn rol!) en inderdaad Charlotte Margiono! En een heel goed gekarakteriseerde (op de rand van de karikatuur) vader van Alfred Reiter… Kortom inderdaad een eerder wrange versie maar heel goed vormgegeven!

  2. Leen Roetman
    14 april 2014 at 13:19

    Ik maak niet vaak mee dat een voorstelling van een nogal onbekende opera zowat nog in de laatste noot beloond wordt met een stormachtig applaus. Het was dan ook een fantastische (première-)avond.

  3. kersten
    20 april 2014 at 20:20

    Pure Ohrenschmaus en Augenweide, deze productie. Zullen Faust en Falstaf een harde dobber aan hebben mochten ze seizoenskampioenaspiraties hebben.