Strauss Orkest walst het nieuwe jaar in
Weense walsen en Weense operettes: het is bij uitstek de muziek om de oliebollen en appelbeignets mee te vergezellen aan het begin van het jaar. Het Habsburgs Strauss Orkest doet dat tijdens een grote tournee door het land. Een beetje à la het Neujahrskonzert van de Wiener Philharmoniker. Maar wel veel kleiner bezet.
‘Wien bleibt Wien’ heet het programma, naar een mars van Joseph Schrammel. Het is een initiatief van dirigent Jeroen Weierink, die als kleine jongen via de Duitse tv verknocht raakte aan Sissi, walsen en operettes en die liefde graag doorgeeft met zijn Habsburgs Strauss Orkest, een gelegenheidsorkest waar verder weinig over te vinden is.
De tournee begon al ruim voor kerst en functioneerde onder meer als tweedekerstdagmatinee in het Concertgebouw. Op vrijdag 2 januari kreeg het programma in het Theaterhotel in Almelo het duidelijkst het karakter van een nieuwjaarsconcert, inclusief een royale ontvangst met oliebollen, appelbeignets en tal van friandises. Eigenlijk te veel voor het magere aantal bezoekers.
Voor de in het iets verderop gelegen stadje Ootmarsum geboren Jeroen Weierink was het concert praktisch een thuiswedstrijd. Hij kon het dan ook niet laten om af en toe wat Twents te laten horen in de praatjes waarmee hij de programmadelen inleidde.
Die kleine inleidingen hadden een hoog André Rieu-gehalte. Informeel, een tikje melig en vooral erg knus. Een prima bedding voor het zoete repertoire van Johann Strauss, Robert Stolz en Franz Léhar, waaruit afwisselend instrumentale stukken (walsen, polka’s, marsen) en vocale scènes (Die lustige Witwe, Die Fledermaus, Der Zigeunerbaron, Wiener Blut) geplukt werden.
Het orkest speelde vlot, technisch geraffineerd en met passende schwung. Weierink had de touwtjes strak in handen en hield zijn musici uitstekend in balans. Vooral ‘Kaiserwalzer’ van Strauss gaf hij prachtig vorm. De bezetting was alleen zo klein! Al direct bij de eerste klanken van de ouverture van Die Fledermaus, waar de avond mee begon, viel dat op. Het geluid deed bijna kamermuzikaal aan.
Naar mijn mening leent dit Weense repertoire zich niet voor kleine orkesten. De melodieën zijn eenvoudig en de atmosfeer is weelderig en romantisch. Om je publiek daarin onder te dompelen en mee te slepen, heb je een orkest met body nodig. Een orkest dat grootse, warme klanken kan produceren en dat met veel dynamiek, contrast en effecten de champagne bruisend houdt.
Dit miste ik bij het Habsburgs Strauss Orkest. De orkestklank was niet warm en vol, maar transparant en enigszins droog. En de verschillen in dynamiek waren bescheiden. Door het geringe aantal strijkers moesten de koperblazers bijvoorbeeld voortdurend op hun tenen lopen om de balans niet te verstoren. Maar op je tenen lopen bij Strauss, Lehár of Stolz? Dat gaat eigenlijk niet.
Voor de fragmenten uit operettes traden de Russische sopraan Natalya Kraevsky en de Nederlandse tenor Morschi Franz aan. Kraevsky zong haar aria’s met stevige stem en de nodige rake topnoten, waarmee ze het publiek op haar hand kreeg. Hier en daar vond ik haar zang echter te dik aangezet en door haar slechte uitspraak was er bar weinig van de tekst te verstaan.
Morschi Franz had dat beter voor elkaar. Met zijn jeugdige, strakke tenor gaf hij een uitstekend optreden. Gedurende de avond leek hij ook wat losser in zijn rokkostuum te komen zitten, wat zijn zanglijnen vloeiender en zijn hoge noten nog stralender maakte.
Kraevsky en Franz worden tijdens de tournee afgewisseld door sopraan Maartje Rammeloo en tenor Jan Willem Schaafsma. Solisten en orkest geven tot en met 11 januari nog zes concerten. Zie voor meer informatie de website van de Nationale Theaterkassa.