Der Rosenkavalier: Strauss’ grootste succes
Met Der Rosenkavalier scoorde Richard Strauss een internationale hit. Tot op de dag van vandaag, ruim honderd jaar na de wereldpremière, wordt de Weense komedie overal ter wereld opgevoerd. Maar waar gaat het stuk eigenlijk over? Een inleiding aan de hand van de hoofdpersonen.
Der Rosenkavalier beleefde zijn première op 26 januari 1911 in Dresden. Het was de tweede opera waar Richard Strauss en Hugo von Hofmannsthal samen aan werkten, maar het contrast met het eerste product van hun samenwerking, Elektra, kon niet groter zijn.
In Elektra baseerde Von Hofmannsthal zich op de Griekse mythologie en leek Strauss op zoek te gaan naar de grenzen van de tonaliteit. Hoe anders is de romantische komedie Der Rosenkavalier, met zijn Weense walsmelodieën en etherische sopraanzang.
Het werk sloeg in als een bom: het was een enorm succes en beleefde alleen al in Dresden meer dan vijftig voorstellingen in premièrejaar 1911. Strauss zou er zijn hele verdere leven min of meer op blijven teren.
De Marschallin
De opera kent vier hoofdfiguren: de Marschallin, Octavian, Baron Ochs en Sophie. De werktitel was Ochs von Lerchenau en pas bij de première werd besloten tot Der Rosenkavalier. Aanvankelijk zou dus de onbehouwen baron – de naam Ochs is niet toevallig gekozen, Ochse is Duits voor os – de titelrol vervullen, maar uiteindelijk werd dit Octavian.
Vraag echter een operaliefhebber naar de belangrijkste rol in het stuk en de kans is groot dat het antwoord ‘de Marschallin’ is. Hoewel ze de gehele tweede en het grootste deel van de derde akte niet op het toneel is, draait het werk feitelijk om haar.
Marie Therese Fürstin von Werdenberg is een vrouw van midden dertig, wat we tegenwoordig net geen jonge meid meer zouden noemen. Hormonaal draait ze zonder twijfel nog op volle toeren. Als tienermeisje is ze uitgehuwelijkt aan een oudere man, veldmaarschalk Von Werdenberg, geheel conform de gebruiken van die tijd, zo halverwege de achttiende eeuw. Van de beperkte vrijheid die ze genoot ‘bij de nonnen’, kwam ze dus terecht in het keurslijf van het adellijke leven, met een echtgenoot voor wie ze niet meer is dan een bijkomstigheid.
Resi, zoals ze genoemd wordt, heeft van de nood een deugd gemaakt en zoekt haar heil en vertier bij een stoet minnaars, vermoedelijk steeds jongere. Dat is natuurlijk zeer bevredigend, maar tegelijkertijd nogal confronterend. Het contact met jonge minnaars benadrukt het voortschrijden van haar eigen leeftijd. Daar is niets aan te doen, ook niet door ’s nachts de klokken in het paleis stil te zetten.
We krijgen de indruk dat Resi een tikje depressief is, of op zijn minst gevoelig voor stemmingswisselingen. Haar huidige minnaar, een jonge hond van zeventien bij wie het hormonaal bezig is te pieken, heeft het er moeilijk mee. Deze Octavian, ook lid van de hoge adel, vindt haar geweldig, maar weet geen raad met dat treurige gepieker. Zodoende stormt hij aan het einde van de eerste akte bozig weg en vertrekt in razende galop op zijn paard. De vier lakeien die ze achter hem aan heeft gestuurd, doen hiervan ademloos verslag.
Resi beseft dat ze ook deze jongeman zal moeten loslaten, ‘dans un mois, dans un an’. Als het de volgende dag al zo ver blijkt te zijn, is dat even slikken. Maar ze berust in haar lot en zal zonder twijfel binnen korte tijd wel weer een nieuwe minnaar krijgen.
Dat haar leven als functionerende vrouw voorbij is en een periode aanbreekt van voortbestaan als museumstuk, wordt wel gesuggereerd, maar kan niet meer zijn dan een momentopname. Haar leven gaat verder, en natuurlijk wordt ze steeds ouder – denk aan Norma Desmond in Sunset Boulevard – maar voorlopig is het nog lang niet zo ver. Een enthousiaste jonge graaf zal haar ongetwijfeld uit deze tijdelijke melancholie kunnen verlossen.
Baron Ochs
Baron Ochs, de onbehouwen representant van de Oostenrijkse landadel, deelt het onverdiende lot van ‘dirty old man’ met die andere vermeende grijsaard uit het operarepertoire: Filips II in Don Carlo. Maar hoewel beiden tienerzonen hebben, die van Ochs doet dienst als lakei in zijn gevolg, zijn ze geenszins oud en grijs.
Van Philips weten we dat hij midden dertig is ten tijde van de opera. Ochs – met zijn bastaardzoon, die hij wel als tiener verwekt zal hebben in een hooiberg – heeft vermoedelijk ook die leeftijd. Hij is naar eigen zeggen wat we tegenwoordig een ‘player’ zouden noemen. Verloven en trouwen hoort erbij, zeker als er geld mee is gemoeid, maar “macht das einen lahmen Esel aus mir?”
In veel producties worden zowel de Marschallin als Ochs neergezet als middelbare personen en daarmee wordt het werk geen recht gedaan. Dat Sophie – net als Resi indertijd net uit het klooster gekomen – Ochs niet ziet zitten, hoeft niet zozeer met zijn leeftijd te maken te hebben, maar kan bij dit beschermd opgevoede meisje ook getriggerd worden door zijn weinig subtiele gedrag. Daar komt nog bij dat ze net heeft kennisgemaakt met een andere tiener, de jonge Octavian, die een enorme indruk op haar maakt.
In de derde akte probeert Ochs het vermeende kamermeisje van de Marschallin te versieren, in werkelijkheid de verklede Octavian. Dat leidt uiteraard tot niets en plotseling duikt de Marschallin op om hem zijn congé te geven.
Het is goed om te beseffen dat zij hem verwijt waar ze zichzelf ook schuldig aan maakt: vrijblijvende seks met veel jongere partners. Hij mag dan wel een ‘player’ zijn, zij is een ‘cougar’. Het einde is zo een tikje hypocriet. Ochs doorziet dit, maar “ein Lerchenauer war noch nie kein Spielverderber nicht”. Hij blaast de aftocht, spel verloren, volgende keer beter.
Octavian
De jeugdige minnaar van de Marschallin is graaf Rofrano, oftewel Octavian. Hij wordt door Ochs in het slaapvertrek van zijn minnares verrast en verkleedt zich snel als kamermeisje, Mariandl. Ochs kan zijn ogen en handen niet van haar afhouden en probeert het met haar aan te leggen.
De Marschallin stuurt Octavian met de traditionele zilveren roos naar de aanstaande van Ochs en dat had ze misschien beter niet kunnen doen, want de twee tieners vormen direct een ‘innocent island of youth’ in een omgeving gedomineerd door volwassenen en geldelijke belangen. Overigens is dat hele gedoe met die zilveren roos een bedenksel van Von Hofmannsthal; een dergelijke traditie heeft nooit bestaan.
Octavian maakt vervolgens als Mariandl een afspraakje met Ochs om hem erin te luizen en zo Sophie van haar aanstaande te bevrijden. Geheel zonder eigenbelang is dit optreden natuurlijk niet.
In de opera wisselt Octavian dus meerdere malen van rol. In de eerste akte is hij Octavian, dan Mariandl en vervolgens weer Octavian. In de tweede akte is hij Octavian en in de derde akte begint hij als Mariandl en eindigt als Octavian. Om deze personages fysiek en zingend geloofwaardig neer te zetten, is de keuze voor een ‘Hosenrolle’ absoluut dwingend. Een tenor zou nooit Mariandl kunnen zingen, maar een mezzo kan het allebei. Kiest men voor een zangeres met een tikje jongensachtig uiterlijk, dan wordt de verwisseling al gauw geloofwaardig.
Aan het einde van de derde akte drijft de Marschallin de twee tieners als het ware in elkaars armen. Het valt echter te betwijfelen of hun prille verliefdheid, of wat daarvoor moet doorgaan, een lang leven beschoren zal zijn. De situatie heeft hen bij elkaar gebracht, maar ze kennen elkaar hoegenaamd niet. Ook Octavian zal wel weer op zoek gaan naar een leuke minnares met ervaring.
Der Rosenkavalier is vanaf 5 september te zien in Nationale Opera & Ballet in Amsterdam. Zie voor meer informatie de website van De Nationale Opera.
1 Reactie
Deze analyse heeft het grote gelijk komaf te maken met de zwart-wit verhouding waarmee deze opera vaak gepaard gaat. In de meeste produkties wordt de Marschallin geïdealiseerd en Ochs gedemoniseerd, terwijl de realiteit inderdaad een stuk complexer is…