Beekman op z’n best in het Franse lied
Om Dichterliebe van Schumann te zingen, zocht Marcel Beekman donderdagavond de intimiteit van de Buiksloterkerk in Amsterdam op. Begeleid door pianist Ernst Munneke zong hij de bekende liederencyclus niet onbekoorlijk. Maar de Franse liederen die ook op het programma stonden, bevielen beter.
Marcel Beekman (1967) is een veelgevraagde tenor op nationale en internationale concert- en operapodia. Vorig jaar zong hij met succes in opera’s als Platée van Rameau, Les Fêtes Venitiennes van Campra en Benvenuto Cellini van Berlioz. Opera en in het bijzonder het Franse werk liggen hem goed. Het was daarom niet verwonderlijk dat er Frans repertoire op het programma stond bij dit liedrecital.
In de Buiksloterkerk in Amsterdam was de publiekstrekker echter de liederencyclus Dichterliebe van Robert Schumann. Zestien liederen, op teksten van Heinrich Heine, over een ongelukkige minaar. Er kwamen inderdaad veel liefhebbers op af.
Voorafgaand aan dit romantische werk zong Beekman Cinq mélodies de Venise, een vijfdelige liederenreeks van Gabriel Fauré, en drie liederen uit Mélodies sur poèmes, geschreven door Paul Bourget en op muziek gezet door Claude Debussy.
In tegenstelling tot zijn Duits heeft Beekman een mooie Franse uitspraak. Zijn stembereik is groot. In de hoogte zingt hij moeiteloos en met een helder timbre. De meeste liederen bracht hij met gepaste expressie. Geen grote gebaren of woeste blikken. Heel prettig om te zien.
Alsof hij moest wennen aan het ruime, galmende geluid in het sfeervolle kerkje, begon de tenor voorzichtig. In het mooie lied ‘À Clymène’ van Fauré ging Beekman geheel op in de kleurrijke beschrijving van zijn geliefde. Wel jammer dat hij zich bij sommige emotionele passages van een operatesk, luid volume bediende. Dat operageluid keerde helaas nog een paar keer terug.
Pianist Ernst Munneke is een ervaren pianist, repetitor en begeleider. Achter Beekman toonde hij zich een volgzaam begeleider. Tijdens dit recital speelde hij ook twee instrumentale stukken van Debussy, D’un cahier d’esquisses en L‘isle joyeuse, beiden uit 1904. Twee muzikale landschapsschilderingen. Hier pakte Munneke in aanslag een enkele keer flink uit en klonk het een beetje hoekig. In L‘isle joyeuse miste ik daardoor het ongrijpbare van dit werk, het stromende water dat door je handen glijdt.
Na de pauze volgde Dichterliebe. Wanneer je van bladmuziek zingt, kun je jezelf niet geheel losmaken van de muziek. Dat was ook het geval bij Beekman. Hij miste nuances en expressie en maakte schoonheidsfoutjes in de uitspraak. Zoals in ‘Im wunderschönen Monat Mai’, waar hij het woordje ‘alle’ met twee hard klinkende a’s zong. En in ‘Ein Jüngling liebt ein Mädchen‘ klonk ‘zwei’ als ‘zwai’.
Goed, deze liederen over zielenpijn klonken niet geheel vrij. Enkele andere liederen sprongen er echter uit door hun meeslependheid en eigenzinnige interpretatie. Bijvoorbeeld ‘Ich grolle nicht’. Je verwachtte boosheid en rancune, maar Beekman draaide het om en liet een gekwetste man horen. Prachtig.
Het voor velen mooiste Dichterliebe-lied ‘Ich hab im Traum geweinet’ werd breed uitgesponnen, met suggestieve stiltes. Het bevreemdde nogal, maar dat heb je met nare dromen. Want hoe anders het ook werd gezongen: dit lied ontroerde.
Het publiek beloonde Beekman en Munneke met een groot applaus. De tenor trakteerde de toeschouwers vervolgens met een herhaling van het al eerder gezongen lied ‘Romance’ van Debussy. Klein in expressie en los van alles. Heel eigen. Beekman op z’n best.