Waanzinnige staaltjes zangkunst in Orlando
Zowel qua postuur als stemkracht lijkt Iestyn Davies geen mannetjesputter. Gelukkig is Händels Orlando niet een werkelijk razende roeland. Met briljante zang bracht Davies de aandoenlijke antiheld tot leven. Ook zijn collega’s en Harry Bickets English Concert waren voortreffelijk, zodat er maandagavond volop theatermagie door het Concertgebouw zweefde.
Händels zogenoemde Ariosto-trilogie, bestaande uit Orlando, Ariodante en Alcina, heeft recentelijk niet te klagen over aandacht op de Nederlandse podia. Händel liet dan ook ijzersterke noten los op de soms rammelende bewerkingen van Ludovico Ariosto’s epos Orlando Furioso.
Toch dreef niet verheven poëzie maar keiharde concurrentie de componist in 1733-1735 naar deze toppen van zijn kunnen. De parodie in The Beggar’s Opera (1728) had het enthousiasme voor Italiaanse opera danig bekoeld en een nieuw gezelschap, The Opera of the Nobility, zaagde aan de poten van Händels troon als Londens muzikale paus.
Orlando was Händelsde laatste stormachtige samenwerking met zijn (alleen professioneel) favoriete castraat Senesino. Na tien voorstellingen liep deze over naar het nieuwe operahuis, ondanks de rijkste partij ooit aan hem (of enig andere castraat?) toebedeeld. Wellicht herkende de excentrieke superster zich iets te goed in de geschifte ridder… Nu wagen countertenoren zoals Iestyn Davies zich graag aan de veeleisende rol.
Orlando’s opkomst, de arioso ‘Stimulato dalla gloria’, beschrijft in een notendop diens worsteling tussen liefde en roem. Ook Davies gaf hiermee zijn visitekaartje af: een beeldschoon en puntgaaf geluid met een schijnbaar moeiteloze hoogte. Van Orlando’s aria’s voldoet slechts de helft aan het standaard ABA-patroon en zo divers als zijn materiaal, zo gevarieerd was Davies’ aanpak. Te midden van wulpse trillers en heldhaftige roulades hield hij steeds aandacht voor de woorden.
De Grote Zaal bleek misschien iets té groot en zijn laagste noten misten soms voldoende kracht om het balkon te bereiken. Maar Davies compenseerde dit ruimschoots met halfhumoristische expressie, zonder zijn eigen personage belachelijk te maken. Hoogtepunt was de ongehoord vrije waanzinscène, waarin Händel vijf keer van maatsoort en zeven keer van tempo wisselt.
Gelijk al afstekend (als enige man niet in rokkostuum) kon Davies zich hier ook theatraal uitleven. Zonder colbertje en met het hemd uit de broek duwde hij de arme Angelica ruw opzij, om vervolgens met de hypnotiserende sluimeraria ‘Gia l’ebro’ op zijn stoeltje in slaap te vallen. Hoe krankzinnig goed de razendsnelle coloraturen ook waren, in zulke uitgesponnen cantilenen toonde Davies nog beter zijn wereldklasse.
Coloratuursopraan Erin Morley zong Angelica, doelwit van Orlando’s jaloerse driften, en mezzo Sasha Cooke was haar ware geliefde Medoro. Händels muziek maakt hun liefdesband glashelder, hoewel een formeel duet ontbreekt. De vertolksters delen ook veel: beiden jong, Amerikaans, begonnen bij Juilliard en debuterend in een complete Händel-rol. Hun stijlgetrouwe prestaties bewijzen hoezeer dit ooit specialistische vakgebied tot het standaardrepertoire is gaan behoren.
Misschien zou Morley nog iets meer koninklijk staal in haar timbre kunnen gebruiken, maar qua techniek en expressie stond ze op zeer hoog niveau. De donkere mezzo van Cooke, overtuigend mannelijk, was de meest royale stem van de avond. Haar warme geluid versmolt prachtig met de strijkers, die zo vaak de vocale lijn dubbelen in Medoro’s elegante aria’s.
De naïeve Dorinda zorgt voor de komische noot, maar trekt ook de meest realistische conclusies over de valkuilen der liefde. Carolyn Sampson portretteerde het herderinnetje meer hartroerend dan laconiek, met de glasheldere en toch warme sopraan die haar zo geliefd maakt in Amsterdam. Ze nam de grote intervalsprongen in Dorinda’s beweeglijke aria’s met bravoure, al leek ze soms enigszins te forceren vanwege de ook voor haar iets te grote zaal.
Het alwetende en almachtige personage Zoroastro hamert voortdurend op rationaliteit, maar benut uiteindelijk toverdrank (alweer ironie!) om Orlando te genezen. Händel creëerde deze rol speciaal voor de sterzanger Antonio Montagnana, volgens tijdgenoten beschikkend over een stem als een kanon. Dat is iets te veel eer voor Kyle Ketelsen, maar zijn soepele en sonore bas imponeerde absoluut, en hij had genoeg reserves om in de da capo’s toch wat kogels af te vuren.
Kalm zittend achter zijn klavecimbel ontlokte Harry Bicket glanzend orkestspel aan The English Concert, homogeen vloeiend, maar rijk aan ritmische impulsen. Hoewel gewaagde innovaties à la René Jacobs uitbleven, bood Bicket veel ruimte voor kamermuzikale intimiteit. Zoals de madrigaalachtige puurheid van het terzet dat akte één besluit, of de delicate dialoog tussen Sampson en de eerste violiste in Dorinda’s nachtegaallied.
Ondanks minieme kanttekeningen was ik vol bewondering voor de rijke fantasie van alle zangers in de da capo’s. Kritiek op langdradige aria’s vol herhalingen is echt niet meer van deze tijd! Helaas bleek vooral het balkon mager bezet (‘thin’, zoals in 1733 ook het premièrepubliek werd omschreven). Misschien ligt het aan overaanbod of is er gewoon teruglopende belangstelling voor Händel. Spijtig, want op het gebied van barokke zangkunst beleven we momenteel gouden tijden.
2Reacties
Theatermagie. Inderdaad, die was volop aanwezig afgelopen maandag. Wát een geweldige ploeg musici!Totaal op elkaar ingespeeld gaf men een schitterende uitvoering. De mij onbekende Erin Morley en Sasha Cooke zijn ware ontdekkingen die ik gauw weer hoop te horen, Davies is inderdaad van wereldklasse met een aangenaam warme stem, Sampson was in sprankelende topvorm. Alleen de coloraturen van Ketelsen lieten in mijn oren wat te wensen over, dat deed Davies toch echt beter.
Händels Ariodante, Partenope en Orlando en tussendoor ook nog Vivaldi’s Catone in Utica in twee maanden tijd in Amsterdam. Is dat niet een beetje erg veel barok in korte tijd?