Speelse charme domineert Acis & Galatea
Is opera altijd vol luidruchtig pathos? Met Händels Acis & Galatea maakt BarokOpera Amsterdam brandhout van zulke vooroordelen. Maar de zorgeloze aanpak poetst iets te veel scherpe kantjes weg. Een weldadige intimiteit compenseerde bij de première in Den Haag enkele muzikale rafels.
Gure wind en natte sneeuw omringden zaterdag de Koninklijke Schouwburg, maar de vijf koorzangers in Händels pastorale Acis & Galatea zaten er warmpjes bij: in plaats van herders en nymfen waren ze de schapen zelf, van top tot teen gehuld in gebreide vachtjes. Hun vrolijke huppelloopjes, met de pootjes bij de kin, zette de toon voor deze coproductie van BarokOpera Amsterdam en het Zwitserse Opéra Louise. Speelse charme domineerde de avond, geregeld overhellend naar parodie.
Een ironische toets is onmisbaar bij de naïeve liefdesgeschiedenis tussen herder Acis en zeenimf Galatea. De jaloerse cycloop Polyfemus, door Galatea afgewezen, doodt Acis, maar Galatea laat hem voortleven in een kabbelend beekje. Ovidius zette in zijn Metamorfosen de wellustige reus al humoristisch neer en Händel deed hetzelfde in 1718. Als Polyphemus verklaart “met honderd stukken riet” zijn passie te willen bezingen, verkiest de componist een tsjilpend fluitje als obligaatpartij…
Oorspronkelijk geschreven als privéopdracht in de luwte van een afgelegen buitenhuis was Händels eerste Engelstalige theaterwerk een waardevolle vingeroefening voor zijn latere oratoria. Geërgerd door een piraatuitvoering (copyright bestond nog niet) creëerde Händel in 1732 een commerciële hutspotversie, inclusief delen van zijn Italiaanse cantate uit 1708 rond hetzelfde thema. In 1739 keerde hij terug tot de kern, waarna het werk nooit meer van de affiches verdween. Zowel Mozart als Mendelssohn maakten nieuwe orkestraties en zelfs Meyerbeer had plannen voor een bewerking.
BarokOpera Amsterdam koos in grote lijnen de 1739-versie, maar dan in de minimale bezetting van 1718. Twaalf instrumentalisten en acht zangers creëerden in het sfeervolle, klassieke theater in Den Haag een ultieme kameropera. Dirigente Fréderique Chauvet, soms meespelend op traverso of piccolo, leidde een fijnzinnige uitvoering, rijk aan nuances, maar iets te bescheiden van expressie. Hoewel enkele hobomissertjes de transparantie ontglipten, was het oude instrumentarium een lust voor het oor.
Bij deze opera over natuurkrachten had een milieuconcept niet misstaan, maar regisseur Julien Chavaz stelde de pure onschuld van de idylle centraal. In een eenvoudig decor van egale wanden en zwarte kubussen acteerden de zangers vrijwel zonder rekwisieten op aandoenlijke, welhaast kinderlijke wijze. Dit ontlokte aan het publiek zowel hartelijk gelach als meewarig gegniffel. De marge tussen vertedering en ergernis is soms smal en sterk afhankelijk van persoonlijke instelling.
In mijn visie leed het menselijke aspect van het werk onder de sprookjesachtige benadering. Zowel in haar blauwe uitmonstering, met hoog ‘watergolfkapsel’, als in haar schichtige spel bleef Galatea een mythisch wezen, terwijl Händels noten juist gloeien van invoelbare hartstocht. Ook vocaal kon Elodie Kimmel me niet volledig overtuigen. Haar krachtig gehanteerde sopraan miste de vereiste delicatesse en haar intonatie was niet altijd trefzeker. Maar met een mild vloeiende slotaria speelde ze haar troefkaart uit, besprenkeld door de getransformeerde Acis; een fraaie visuele vondst.
Het meest kleurrijke personage, Polyfemus, kreeg slechts weinig kans in deze regie. Met sullige poses en spierballenvertoon was hij een stuntelende lomperik. Waar bleven zijn dreiging en hitsigheid? Als verpersoonlijking van de vulkaan Etna bestond zijn kostuum uit rotsblokken, maar het was hem niet vergund er eentje naar Acis te smijten. De soepele en sonore bas-bariton Marc Pantus leverde een prima prestatie, al kan zijn voordrachtskunst meer nuances gebruiken.
De Acis van Jan-Willem Schaafsma vond ik de sterkste van de drie hoofdrollen. Bouwend op een kernachtige tenorbasis overtuigde hij met elegante versieringen in zowel liefdesgloed als zinloze bravoure. Zijn stervenskreten verleende hij in luttele maten toch een vleugje tragiek. In het aansluitende purcelliaanse treurkoor ondermijnde toneelgestommel helaas de verstilde harmonieën van de vijf zangers. Met een letterlijk blatend slotkoor zwaaide de balans weer naar de olijke kant.
Twee van de koorzangers dubbelden als solist, om te beginnen sopraan Salomé Zangerl als de levenslustige Damon, doorgaans een tenorrol. Soms een tikkeltje schel, maar met guitig enthousiasme gaf ze vriend Acis wereldwijze raad en trachtte ze tevergeefs de onbehouwen Polyfemus manieren bij te brengen.
De aria ‘Consider, fond shepherd’ is meestal ook voor Damon, maar werd hier toebedeeld aan tenor Falco van Loon, een ‘schaap op leeftijd’ met wandelstok en rafelige vacht. In een opmerkelijk traag tempo, met zorgvuldige frasering en kwetsbare hoge tonen, toverde hij het afgezaagde pluk-de-dagsentiment om tot een meditatie over menselijke vergankelijkheid. Alleen al dit poëtische intermezzo maakte de reis naar Den Haag voor mij de moeite waard.
Acis & Galatea is tot en met 17 maart in een groot aantal theaters in het land te zien. Zie voor meer informatie de website van BarokOpera Amsterdam.
1 Reactie
Fijn om deze uitgebreide recensie te lezen. Dat is toch het grote voordeel van Place. Niet beperkt door een gebrek aan ruimte, zoals in de krant. Geen eenzijdige focus op de regie. Ook aandacht voor kleinere operaproducties. Recensenten zoals Martin Toet die een goede kennis van zaken hebben, en het muzikale deel ook veel aandacht geven.
Ik heb een kaartje gekocht!