Hemels genot met multitalent Stotijn
De nasleep van een ziekteperiode belette Christianne Stotijn dinsdag om haar Concertgebouw-recital volledig uit te voeren. Gelukkig resteerden zelfs voor doorgewinterde liedliefhebbers in de Kleine Zaal voldoende verrassingen. Vertrouwde partner Joseph Breinl gaf de fluwelen mezzo vleugels op haar muzikale reis.
‘De dichter centraal’ luidde het uitgangspunt van het programma rond Poesjkin en Rilke. Geheel in lijn der verwachting bij de geboren liedvertolkster Stotijn, die ooit bekende het allerliefst schrijfster te zijn geworden. Het is nooit te laat om je dromen te realiseren; deze maand verscheen Stotijns kinderboek Zarja en de uil van Orplid, gebaseerd op haar recente muzikale theatervoorstelling. De mezzo gelooft heilig in de kracht van het klassieke lied en wil ook de jongste generatie begeesteren.
Het is een gave om het kind in jezelf te bewaren, iets wat Emily Dickinson deed in haar quasi-naïeve maar feitelijk zo diepzinnige reflecties op God, natuur en dood. Aaron Copland trof exact de juiste toon voor Dickinson in zijn Twelve Poems, waaruit Stotijn er vier selecteerde. In ‘Why Do They Shut Me out of Heaven?’ wekte ze hilariteit met haar drieste fortissimo op ‘Did I sing too loud?’, maar was ze enorm aandoenlijk in haar verbazing en zelfs knorrigheid over die halsstarrig weigerende engelen.
Hoewel zo’n argeloze expressie een mezzo vast lastiger valt dan een lichte sopraan, klonk ook ‘Going to heaven!’ onweerstaanbaar dartel. Elkaar na al die jaren feilloos aanvoelend speelden Stotijn en Breinl met dynamiek en tempo, tot de dieproerende ontknoping.
Het uitgeputte ‘The World Feels Dusty’ bleef misschien iets te zelfbewust, maar in het explosieve ‘There Came a Wind like a Bugle’ maakte Breinl van de relatief sobere pianopartij een machtige natuurschildering.
Voor de pauze bleek weinig van het fysieke ongemak dat Stotijn dwong om Brittens The Poet’s Echo te schrappen. Had ik bij een eerdere ontmoeting nog lichte twijfels over moeizame registerovergangen en een fletse laagte, nu klonk haar stem van fluwelen bodem tot stralende top als uit één stuk. De opening, Charles Ives’ ‘Weil auf mir’, omschrijft de betoverende macht van nachtelijk donker en zo ervoer ik ook de diepte van haar geluid, niet alleen in bereik, maar evenzeer in zeggingskracht.
Ives’ Duitse liederen zijn deels oefeningen op teksten waar al beroemde liedversies van bestonden. “Niet bedoeld als concurrentie”, schreef hij, wellicht wat onoprecht. In ‘Ich grolle nicht’ verwijst Ives bewust naar Schumanns impulsieve meesterstukje, maar kiest een afstandelijker aanpak om de illusies van de bedrogen spreker te vertolken. Prachtig was Stotijns amper onderdrukte wrok en haar breekbare toon op ‘bricht’. Breinls dromerige slotakkoorden onderstreepten het irreële van de titel.
De zeer literair aangelegde Samuel Barber schreef slechts eenmaal niet-Engelse liederen: Mélodies passagères op Franse teksten van de doorgaans Duitstalige Rainer Maria Rilke. “Omdat alles voorbijgaat, laten we een vluchtige melodie scheppen”, klinkt de opening, wat eigenlijk voor de liedkunst als geheel geldt. Elke wereld die vocalist en begeleider oproepen, vervliegt immers in luttele minuten. Tegelijk kunnen één ingetogen stem en sobere pianoklanken de tijd als het ware doen stilstaan.
Neem ‘Tombeau dans un parc’. Stotijn, vrij recent moeder geworden, zette haar tederste tonen in om een kindergraf te schetsen. Met gevoelig raffinement veranderde Breinl de statische ondersteunende akkoorden in de vlucht van een troostende duif. Gedurende de hele avond, maar vooral in deze beeldschone cyclus was ik geïmponeerd door het meesterschap waarop Stotijn haar lang aangehouden noten van kleur en intensiteit liet verschieten.
Wat gesnuif en vele slokjes water bewezen na de pauze dat de stem toch niet 100 procent was. In de op een breed canvas geschilderde Romances van Rimski-Korsakov neigde haar ruime vibrato soms naar tremolo, maar zoals altijd toonde ze veel affiniteit met Slavische passie. Des te spijtiger dat Brittens Poesjkin-cyclus ontbrak, opgedragen aan niemand minder dan Galina Visjnevskaja.
Leonard Bernsteins Two Love Songs, op Engelse vertalingen van Rilke, lagen wellicht net te hoog voor Stotijn. De heftige beeldspraak van het eerste lied vraagt om soortgelijke expressie, maar in de woordloze slotmaten leek ze onvoldoende gas terug te kunnen nemen. In het tweede lied trof haar beschroomde inzet, evenals Breinls schets van het ‘magische instrument’ dat klinkt als twee zielen elkaar raken.
De Three Browning Songs van Amy Beach boden een welkom, helaas zeldzaam vrouwelijk perspectief. Het eerste lied schreef deze baanbrekende dame rond 1900 aan boord van een trein, duidelijk hoorbaar in Breinls stuwende begeleiding. Ook in de overige twee liederen rolde hij een kleurrijk tapijt uit voor de hoogromantische zanglijnen die Stotijn geestdriftig en rafelloos ten beste gaf.
Tot slot keerde Stotijn terug met haar gloednieuwe boek in handen, uiteraard ook te koop in de foyer. Eventuele ergernis legde ze het zwijgen op met Tsjaikovksi’s ‘Moi geni, moi angel’, opgedragen aan haar in 2014 overleden illustrator en vriend Sieb Posthuma. Om stil van te worden, zo mooi…