Operarecensie

Vox Luminis maakt feestje van King Arthur

Met Purcells King Arthur kun je alle kanten op. Terwijl de geslaagde voorstelling van BarokOpera Amsterdam nog rondtoert, bracht Vox Luminis zaterdag een semiscenische uitvoering in Utrecht; veel vitaler dan de concertante versie die het ensemble in 2015 deed. Een ware triomf van vreugdevol musiceren en inventief toneelspel.

Vox Luminis. (© Ola Renska)

Hoewel Henry Purcell in 2018 geen jubileum viert, wijdde de Organisatie Oude Muziek een speciale dag aan het Britse genie. Twee zelfs: 10 februari een dagvullend programma in TivoliVredenburg, op de 11e herhaald in Amsterdam. De organisatie dacht vast met plezier terug aan de editie van 2015, getiteld England, my England. Toen dirigeerde Jean Tubéry de zangers van Vox Luminis in King Arthur, nu droeg oprichter Lionel Meunier eindverantwoording voor zowel zang en orkest als mise-en-scène.

Meunier mistte in de productie van 2015 het personage van Arthur. In een semi-opera zijn de hoofdpersonen immers niet-zingende acteurs en die ontbraken in de puur muzikale uitvoering. Reden voor een nieuwe samenvatting van Drydens tekst over de strijd tussen Arthurs Britten en Oswalds Saksen. Met sonore stem ontvouwde schrijver/acteur Simon Robson in gelukkig beknopte interludes het complexe verhaal, soms humorvol, maar vaker onheilspellend, vol bloederige details.

De musici haakten aanvankelijk aan met een ernstige sfeer in het heidense offertafereel, in de trant van Purcells kerkmuziek, waarin Vox Luminis excelleert. Een hoge tenor in een altsolo, in 2015 nog voor countertenor, kwam de robuustheid ten goede. Tenor Robert Buckland antwoordde als zegevierende Brit met felle stem en intimiderende gebaren, terwijl Robson grimmig sprak over “opengereten buiken”…

Even vreesde ik een taaie avond, maar al snel brak een betoverende speelsheid door. In toegetakelde outfits verborg de halve groep zich als kwade geesten tussen de orkestleden om met verdraaide stemmen de Britten het moeras in te lokken. Uiteraard wendden de goede geesten, aangevoerd door Philidel (een stralende Caroline Weynants), het gevaar af. Alsof een engeltje in je oor plast, zo hemels was de samenzang uit deze perfect op elkaar afgestemde kelen.

In een pastoraal tafereel deed de zoetgevooisde tenor Olivier Berten alle harten smelten. Na een ‘girlpower-high five’ waarschuwden twee pittige sopranen echter voor hitsige herdersfluitjes. Eerst een boterbriefje! Lionel Meunier sloop hier met blokfluit rond, maar stond verder gewoon baszingend tussen zijn collega’s, al verleende alleen al zijn boomlange gestalte hem onmiskenbare autoriteit.

Muzikaal leider Lionel Meunier. (© Robert Buckland)

Het uitstekende gelegenheidsensemble had dus geen zwaaiende dirigent, overigens onbekend in Purcells tijd, maar Anthony Romaniuk op klavecimbel en orgeltje was een fantasievolle bindende factor. Toegevoegde slaginstrumenten als een tamboerijn, een ‘taille’ (tenorhobo) en een ‘basse de violon’ benadrukten Purcells Franse inspiratiebronnen.

Typisch Engels is echter de Frost-scène, waarin de prachtig zingende Sophie Junker (Cupid) en Sebastian Myrus (Cold Genius) nauwgezet alle tekstaspecten uitbeeldden. Hij strekte echt zijn stijve ledematen uit, zij schudde hem werkelijk wakker, gevolgd door een hartverwarmende omhelzing. Daarna werd elk tandenklapperend koorlid, bibberend met kraag omhoog, door Junker afzonderlijk ontdooid, waarbij de strijkers in de laatste maten subtiel ook hun ijzige harmonieën lieten varen.

In de grote passacaglia van de vierde akte week alle ironie voor een viering van tijdloos liefdesgenot. Toch wendde een koppeltje zich juist bij de woorden “no, no” kort van elkaar af. Dit zijn slechts enkele voorbeelden van de aandacht voor details, die zonder enig decor of rekwisiet voortdurend voor visuele stimulans zorgde. Menig eigentijds regisseur zou hiervan iets kunnen opsteken.

De slotakte is een schaamteloze patriottische parade, steeds balancerend tussen ernst en spot. Een lichte maar fraaie bas gaf het startsein, als enige met de partituur in hand. Een tekstimprovisatie in het hilarische kroeglied ‘Your hay it is mowd’ (met bewust valse strijkers) toonde echter dat hij een lastminute-invaller was! Zijn naam achterhaalde ik helaas niet, maar zeker noemen wil ik sopraan Stefanie True. In haar duet met deze bas wekte ze in luttele maten aangrijpend liefdesleed.

Diverse zangers waren wat klein van stem voor de forse Vredenburgzaal, en mogelijk daardoor niet altijd loepzuiver. Sopraan Zsuzsi Tóth kon in het onsterfelijke ‘Fairest Isle’ herinneringen aan illustere voorgangers niet volledig uitwissen, maar in de madrigaalstijl van de partsongs, haast te fijnzinnig voor een theaterstuk, toonde ze met haar collega’s sublieme klasse. Ook het soms lawaaierige slotkoor, met een sneer van Dryden naar ‘onze’ William III, was een wondertje van helderheid.

Tijdens de afsluitende chaconne vormden zich opnieuw liefdespaartjes, maar het mannenoverschot noodzaakte drie countertenoren om elkaar jammerend in de armen te vallen. Al liep het concert bijna een uur uit, vermoedelijk heeft geen van de geamuseerde en luid applaudisserende bezoekers zich een minuut verveeld.

Vorig artikel

Opera Trionfo brengt indringende Antigona

Volgend artikel

Uitvinders: goed thema, te weinig fantasie

De auteur

Martin Toet

Martin Toet

1 Reactie

  1. Johan
    16 februari 2018 at 18:29

    De naam van de invallende bas-met-partituur is Jon Stainsby.