Meeslepende melancholie in Delius-debuut
In A Village Romeo and Juliet verbindt Frederick Delius Shakespeares prille paar aan de rijpe passie van Tristan und Isolde. Wagners liefdesdrank mengde hij met Engelse reserve en Franse helderheid tot een uniek lyrisch brouwsel. De NTR ZaterdagMatinee stond op 15 december met frisse jonge stemmen garant voor een welkome Nederlandse première.
Tussen Purcell en Britten leverde het Verenigd Koninkrijk geen blijvende bijdrage aan de internationale operapodia, zo stellen de handboeken. Zou het spreekwoordelijk koele Britse karakter een verklaring zijn? Hoewel van Duitse komaf en zeer internationaal georiënteerd, lijkt Frederick Delius in dit plaatje te passen: door het statische verhaal zette A Village Romeo and Juliet op 15 december het Concertgebouw slechts zelden in vuur en vlam.
Maar terdege de adem stokken deed de pracht die Sir Mark Elder uit het Radio Filharmonisch Orkest toverde. Met kunstig vervlochten frasen in rijke harmonieën creëerde Delius een bijkans vloeibare muzikale taal. Ondanks de setting in de Zwitserse bergen associeerde ik zijn natuurschilderingen met de zee: als kleurrijke scheepjes voeren de blazers op beurtelings kalme en onstuimige strijkersgolven.
De componist schreef met zijn vrouw het Engelstalige libretto voor zijn vierde en (relatief) succesrijkste opera, al was de Berlijnse première in 1907 in het Duits. Basis vormde een novelle van Gottfried Keller met maatschappijkritisch oogmerk, maar Delius bekortte de strijd van de Zwitserse boeren Marti en Manz over een lapje grond. Zijn focus betrof de noodlottige liefde tussen Marti’s dochter Vrenchen (in het kort Vreli) en Manz’ zoon Sali.
Een sleutelrol speelt ‘The Dark Fiddler’, erfgenaam van het land, maar als bastaard uitgesloten. Hij voorspelt de kinderen rampspoed en jaren later zijn inderdaad beide families geruïneerd. De liefde overwint echter, zelfs als Sali de furieuze Marti neerslaat, met blijvende waanzin tot gevolg. Vreli en Sali wensen zich nog één gelukkige dag, maar zowel op een dorpskermis als tussen bohemiens in een taveerne voelen ze zich niet thuis. Ze verkiezen een liefdesdood in de rivier.
Weinig bescheiden schreef Delius “nog een stapje verder te willen gaan in Wagners voetsporen”. Inderdaad is diens slagschaduw onmiskenbaar, met concrete verwijzingen naar het centrale liefdesduet van Tristan en Isolde (de hoornsignalen) en de vurige begroeting in het derde tafereel. De slotscène citeert zelfs woordelijk uit Isoldes ‘Liebestod’. Maar de kwetsbaarheid van het jonge paar en de impressionistische orkesttinten linken het werk tevens aan Debussy’s Pelléas et Mélisande, gecomponeerd in dezelfde periode.
Aandoenlijk waren de kinderstemmen van Rik de Jong en Lotte Cornel in de opening, overigens als enigen niet van blad zingend. Zij stelden Matthew Newlin (Sali) en Marina Costa-Jackson (Vreli) voor de uitdaging om boven het forse orkest uit hun pure lijn te volgen. Hoewel soms overstemd lukte dat Newlin formidabel met zijn onbevangen en open tenor, vol beschermende tederheid jegens Vreli.
Costa-Jackson vulde de Grote Zaal met krachtige topnoten en een luisterrijk borstregister, zoals te verwachten van een sopraan met grote Verdi-rollen op haar naam. De ‘femme fragile’ in Vreli hoorde ik persoonlijk niet altijd terug, al vond ik haar eenzame klaagzang in het vierde tafereel hartbrekend.
Bariton David Stout klonk nu eens joviaal, dan weer grimmig als ‘The Dark Fiddler’, maar ik miste iets van de bedrieglijke bekoring die concertmeester Elisabeth Perry wel aan zijn begeleidende vioolsolo’s gaf. Het dubbelzinnige personage orkestreert het tragische verloop, maar toont als verpersoonlijking van de natuur de geliefden ook een ultieme uitweg. Als de ruziënde boeren stelde Tim Kuypers een karaktervolle bariton tegenover de autoriteit van Callum Thorpes jeugdige bas.
Aanvankelijk onzichtbaar trad het Groot Omroepkoor pas in scène vier op, de eerste gezamenlijke nacht waarin Sali en Vreli een droom delen over hun kerkelijke inzegening. Hier opent zich toch een fikse kloof met de overspelige hartstocht van Tristan en Isolde! Zijn troepen maximaal opzwepend bouwde Elder mijns inziens eerder een machtige kathedraal dan een knus dorpskerkje.
Raak troffen koor en orkest de haast mechanische en feitelijk vreugdeloze jolijt van de kermisscène, onderstreept door de clownsoutfits van enkele musici als fanfareleden. Een scala aan jeugdige zangers, uit Nederland of actief in Nederlandse trajecten voor beloften, greep hier vluchtige kansen als roddelende burgers of in het slottafereel als de smalende vagebonden.
Vanaf het tussenliggende, uit de concertzaal bekende intermezzo ‘Walk to the Paradise Garden’ was ik volledig in de ban van deze uitvoering. De op de loer liggende stroperigheid bleef achterwege en met een zilverglans als van maanlicht bescheen het orkest de breekbare lyriek van Newlin en Costa-Jackson.
Hoezeer de benutte middelen ook verschillen, herinnerde deze troostende atmosfeer mij aan menig romantisch lied. Ik wil geen van de jonge zangers tekortdoen, maar met enkele weemoedige frasen ving liedspecialist Raoul Steffani als Schipper voor mij deze prachtmiddag in een notendop.
3Reacties
Het eerste half uur was even doorbijten maar toen werd de muziek echt boeiend.De zanglijnen doen af en toe denken aan Elgars “Dream of Gerontius” en de heerlijk golvende muziek aan Debussy en de derde akte van Wagners “Parsifal”. Het libretto is nogal zwak en de dialogen zijn vrij stroef. Het Engels maakt het allemaal iets te beleefd.In het Duits zou het geheel iets meer “bite” hebben gehad. Je hebt ook geen idee dat het verhaal zich in Zwitserland afspeelt.De opera kreeg een model uitvoering met uitstekende solisten, het onvolprezen Groot Omroepkoor en het subliem spelende Radio Filharmonisch Orkest o.l.v Sir Mark Elder. Wat is dat toch een fantastische operadirigent.Ik hoop dat DNO hem heeft weten te strikken voor”Pelléas et Mélisande”.(We hadden ook al Ed Spanjaard voorgesteld).Het is de moeite waard om de oude opname onder Sir Thomas Beecham eens te beluisteren. Ik ben trouwens ook benieuwd naar Thomas Hampsons interpretatie van de “Dark Fiddler” op de Mackerass opname.
In margine: heeft iemand enig waarom in de boventiteling de naam “Vrenchen” werd gebruikt in plaats van “Vreli”? Vrenchen is haar naam in de Duitse versie.
http://operagazet.be/recensies/recensies-2018-2019/nl/amsterdam-romeo-en-julia-in-zwitserland/
Delius’ A Village Romeo and Juliet kreeg een prachtige uitvoering in het Concertgebouw. Ik ben blij dat Fits van der Waa in de Volkskrant de hoogste lof gaf voor de opera! De laatste jaren mocht ik al drie mooie scenische uitvoeringen ervan zien en horen, in Karlsruhe, Frankfurt en Bielefeld. Ik vind deze opera dan ook een van de mooiste die ik ken, met werkelijk transcenderende en extatische muziek.
In Engeland staat men nogal ambivalent tegenover Delius’ muziek en ziet men hem juist helemaal niet als Engels. Delius wordt dan ook terecht als kosmopoliet betiteld. De muziek bevat juist veel Duitse, Franse en “Amerikaanse” (spirituals) elementen, maar is toch volstrekt eigen. Met deze unieke stem hadden veel toehoorders, heb ik de indruk, wel wat moeite. Iemand hoorde ik zelfs zeggen dat het “slappe hap” was. Het meermalen beluisteren van deze opera zal menigeen echter een ongekende schoonheidservaring opleveren. Het publiek toonde zich gelukkig enthousiast.