Diana Damrau krijgt Grote Zaal muisstil
Een liedrecital in een grote zaal: het is vrijwel ondoenlijk. Diana Damrau en Antonio Pappano maakten er woensdagavond in het Concertgebouw toch wat moois van. Met de Vier letzte Lieder van Strauss kregen ze het kuchende en reutelende publiek zelfs even helemaal stil.
Lied hoort, in mijn bescheiden mening, thuis in een huiskamer, salon of hooguit kleine concertzaal. Het is een intieme kunstvorm, waarbij je de zanger het liefst in de ogen wilt kijken. Of die zanger wereldberoemd is of niet, maakt daarbij niet uit.
Het Concertgebouw zag dat anders en dacht (vermoedelijk) dat Diana Damrau en Antonio Pappano ’te groot’ waren voor de Kleine Zaal, waar de concertzaal doorgaans zijn liedrecitals programmeert. En dus trad het duo woensdagavond aan in de Grote Zaal, geflankeerd door twee lege podiumtribunes. Het parket en de balkons waren met veel moeite fatsoenlijk bezet. Ik vraag me af of dat komt doordat het Nederlandse publiek doorgaans weinig onder de indruk blijkt te zijn van sterren op affiches of doordat het liedgenre toch een beetje een vreemde eend is in een zaal van zo’n omvang .
Damrau en Pappano openden met liederen uit Les soirées musicales en Péchés de Vieilesse van Rossini, uitgerekend liederen die gecomponeerd werden voor een intieme setting: de befaamde salonavonden van Rossini in Parijs. Ze kwamen helaas niet uit de verf. Damrau bracht de luchtige composities levendig en expressief, maar voordat haar sopraangeluid het balkon bereikt had, was veel subtiliteit en dictie verloren gegaan. Damrau’s stijl – ingehouden-opgewonden, met plotseling opbloeiende, stralende topnoten – matchte in deze liederen ook niet optimaal met de vereisten van de zaal.
Drie liederen van Georges Bizet volgden; minder geraffineerd, meer lyrisch, en daarmee een stuk geslaagder. Damrau liet haar flexibele en nog altijd glanzende sopraan heerlijk door de zaal stromen en Pappano begeleidde met warme en al even vloeiende klanken.
Geweldig om Antonio Pappano, vooral bekend als dirigent, achter de vleugel bezig te zien. Hij speelt met grote vrijheid, soms haast uit de losse pols. In de intro van het bekende lied ‘La danza’ van Rossini grensde dat aan slordigheid, maar in andere werken communiceerde de maestro precies de juiste sfeer en emotie.
Echt spannend werd het pas na de pauze, toen Damrau met veel sier en smaak de Sieben frühe Lieder van Berg en de Vier letzte Lieder van Strauss zong. In met name de pianopartij zijn het heel verschillende werken, maar qua zang draaien ze vooral om lange, uitgerekte, beeldschone lijnen. Een kolfje naar de hand van Damrau. Ze toonde door fantastische pianissimi, kunstige frasering en rijke klankvorming haar kunnen, én haar begrip van de tekst.
Er werd gedurende het hele concert veel gekucht, zelfs op de meest subtiele momenten. Het stoorde mij meer dan het applaus op plekken waar dat eigenlijk niet hoorde; iets wat één of andere gek met nogal wat lef aankaartte nadat hij bij terugkomst van de pauze langs de suppoost was geglipt om op het podium zijn verhaal te halen.
Bij Strauss’ beroemde cyclus werd niet geklapt en niet gehoest. De hele zaal was stil, op een wijze die je vaak alleen in de Kleine Zaal beleeft. Petje af voor Damrau en Pappano. Voor zoiets moet je van goeden huize komen.