Sarah Traubel huldigt de originele Königin
Een vogelvlucht door het repertoire van de allereerste Koningin van de Nacht biedt gelukkig meer dan ijselijke hoge noten. Behalve een prettige kennismaking met sopraan Sarah Traubel illustreert haar cd-hommage aan Josepha Hofer ook Mozarts artistieke netwerk en de familiebanden daarin.
‘Lui, grof en doortrapt’, zo noemt Mozart in 1781 Josepha, de oudste van de vier gezusters Weber. Was tien jaar later de boosaardige Königin der Nacht in Die Zauberflöte haar niet alleen ‘stimmlich’ maar ook qua karakter op het lijf geschreven? Dubieus, want in dezelfde brief beschrijft hij de tweede zus Aloysia, zijn vroegste liefde, als ‘vals en kwaaddenkend’. Dit waren slechts voorwendsels om zijn beoogde bruid, derde zus Constanze, gunstig te laten afsteken in de ogen van zijn strenge vader Leopold.
Sopraan Sarah Traubel, een achternicht van Wagnerdiva Helen Traubel en dirigent Günther Wand, komt net als de Weber-zussen uit Mannheim. Gezegend met een formidabele hoogte debuteerde ze in 2017 als Königin. Haar eerste solo-cd met liefst zes cd-premières verkent de rollen van Josepha, die tot 1805 schitterde in het gezelschap van Emanuel Schikaneder, dikwijls gecast als hooghartige dame.
In de openingsaria leest Traubel mannen de les via pretentieloze coloraturen van Jacob Haibel. Deze vergeten componist trouwde de vierde Weber-zus Sophie! Voer voor mozartianen is ook een door de eerste vertolkers van Tamino en Sarastro geschreven aria, die de Duitse met roerende eenvoud zingt. Na de dood van meneer Hofer huwde Josepha de volgende vaste Sarastro van het gezelschap, waarmee ze de soms in Toverfluit-producties voorziene verzoening tussen beide tegenstrevers tot realiteit maakte.
Schikaneder schetste in zijn jarenlang succesvolle vervolg Das Labyrinth (1798) de Königin zeker niet milder. Componist Peter von Winter eerde Mozart met citaten, maar maakte van haar grote aria bijna een parodie. Traubel voldoet aan de formidabele eisen, hoewel ‘slechts’ één hoge f wordt gevraagd. De twee originele aria’s zingt ze met overtuigend felle kleuring, maar niet altijd maximale accuratesse.
In Josepha’s overige Mozart-repertoire is de concurrentie gigantisch, ook wat betreft het orkestspel van de vaardige maar zelden opwindende Prague Philharmonia onder Jochen Rieder. Bij Traubels Contessa (nu doorgaans aan lyrischer stemmen bedeeld) mis ik een zekere warme noblesse en bij Konstanze mis ik, tussen al het vocale vuurwerk, de kwetsbare stembuigingen die het hart zo kunnen raken.
Het sterkst vind ik de sopraan in de meer op bekoring gerichte virtuositeit van Franz Xaver Süβmayr, bekend als voltooier van Mozarts requiem. Verrassend is ook de vroegromantische gloed in een aria uit Oberon van Paul Wranitzky. Dit werk uit 1789 inspireerde behalve Mozart vast ook de opera rond dezelfde elvenkoning van Carl Maria von Weber. Diens vader tooide zich met het chique ‘Von’, maar was de halfbroer van Josepha’s vader. Zo is de cirkel van dit verrassend kleine wereldje weer rond.