Mijn Strauss: Der Rosenkavalier
Richard Strauss componeerde vijftien opera’s. Peter Franken zag er elf meerdere keren in het theater. In een serie kijkt hij terug op memorabele voorstellingen van al die titels. In deel drie: Der Rosenkavalier in Stuttgart.
Van dit werk zag ik heel wat producties, waaronder die van Otto Schenk in 1997 in Duisburg, uiteraard een geheel librettogetrouw kostuumdrama met Octavian in de tweede akte in een ‘zilveren’ outfit.
Iets inventiever was de productie die Anselm Weber maakte voor het Aalto-Musiktheater in Essen, waarin de personages werden voorgesteld als poppen in museumvitrines, die na sluitingstijd tot leven kwamen en dan hun spel speelden.
Ook Jan Philipp Glogers productie uit 2015, ter gelegenheid van het vijftigjarig jubileum van De Nationale Opera, vond ik zeer de moeite waard. Een verantwoorde actualisering, waarin de Marschallin gewoon de vrouw van een rijke, vooraanstaande man is, die haar bestaan opvrolijkt met een minnaar die een generatie jonger is dan zijzelf. Faninal is ook hier de nouveau riche, die toegang zoekt tot ‘de hogere kringen’ en Ochs is gewoon wat hij altijd is: de exponent van de verarmde landadel, die door een huwelijk zijn financiën weer een beetje op orde probeert te krijgen.
Verrassender vond ik de Rosenkavalier van Stefan Herheim uit 2009, waarvan ik in 2015 in Stuttgart een herneming zag. Hij werd vanwege deze productie in 2010 door Opernwelt uitgeroepen tot regisseur van het jaar. Ook decorontwerper Rebecca Ringst viel toen in de prijzen.
Zoals bekend beschikt Herheim over een ongebreidelde verbeeldingskracht. In deze Rosenkavalier geeft hij zijn visitekaartje af, ondersteund door een overweldigend decor met veel spiegels en vervreemdende effecten.
Bij aanvang zien we de Marschallin (mooi roldebuut van ensemblelid Simone Schneider) in een soort koepelgewelf aan haar kaptafel zitten. Plotseling haalt ze uit en slaat met haar vuist door de spiegel heen. Wat volgt, is een parafrase van Carrolls Through the looking glass. Net als Alice komt zij in haar eigen fantasiewereld terecht.
Tijdens de ouverture wordt ze ‘bezocht’ door de godheid Pan en een stel satyrs, wat haar wel bevalt, getuige de brede glimlach op haar gezicht. De binnenkomende Octavian verjaagt de geesten met zijn degen en het werk neemt een aanvang, zo lijkt het.
In werkelijkheid blijven we aan gene zijde van de spiegel. Alles voltrekt zich op een wijze die zich ontspint aan de fantasie van de Marschallin. Door haar ogen ziet de wereld er anders uit dan normaal, maar wel herkenbaar. Het sterkst komt dit tot uitdrukking in de uitmonstering van de verschillende personages. Zo loopt de notaris er tijdens de levée bij als een poedel. Sowieso oogt dit deel van de handeling als een bezoek aan de dierentuin.
Het gehanteerde principe van een fantasiewereld maakt het mogelijk om de Marschallin te tonen als manipulator op de achtergrond. Alles speelt zich af in haar theater. Ze stuurt Octavian opzettelijk naar Sophie om Ochs dwars te zitten en zodoende haar eigen lot te wreken. Later verschijnt ze, zomaar ineens, als ‘dea ex machina’ om alles recht te zetten. Ze wachtte gewoon in haar eigen coulissen tot het juiste moment gekomen was.
Sophie draagt een blauwe jurk in dezelfde kleur als de ochtendjapon van de Marschallin. Dit benadrukt haar projectie: in de uitgeleefde fantasie gaat ze haar eigen levensloop corrigeren. De kruiperige Faninal (prima vertolkt door Michael Ebbecke), die zijn jonge dochter wil verkopen aan een plattelandsbaron om zodoende op de adellijke ladder te stijgen, krijgt voor straf ook een poedelkostuum. Wat is het mooi om de heerser te zijn in je eigen poppenhuis.
Probleem is dat de Marschallin, net zo min als Alice bij Lewis Carroll, autonoom is. Uiteindelijk is het Herheim die alles bepaalt en dat geeft wat onnodige verstoringen, gewoon doordat de man geen maat kan houden. Alles wat hij bedenkt, wil hij kennelijk uitbeelden.
Pan en zijn satyrs komen bijvoorbeeld nog regelmatig terug, met Pan in verschillende rollen: Ochs’ bastaardzoon Leopold, de arts in de tweede akte, de kleine Mohammed. Pan knutselt uit de scherven van de spiegel op miraculeuze wijze de zilveren roos in elkaar en eet aan het einde de scherven van de kapotgeslagen roos op.
Als Ochs ligt bij te komen van zijn kleine steekwond, wordt hij bezocht door een groep personen in Franse revolutiekledij. Het zijn weliswaar slechts figuranten, maar ze hebben geen toegevoegde waarde. Ochs is geen tiran die een politieke zondvloed boven het hoofd hangt, maar slechts een lid van de verarmde hoge adel die zich gedraagt als een player. Anno 1750 zal hij niet erg uit de toon zijn gevallen en in elk geval is hij tamelijk onschuldig. Maar ja, Herheim en historie, daar kom je niet gauw tussen.
Ondanks hier en daar de overdrijving is deze Rosenkavalier een sterke productie, die er prachtig uitziet. Zowel voor het decor als voor de kleding zijn kosten noch moeite gespaard. Alleen al om die reden is een Herheim-productie beter geschikt voor een repertoiregezelschap dan voor een ‘stagione’ instituut. Je moet er lang mee kunnen doen, anders is het gewoon niet te betalen.
Friedemann Röhlig wist een trefzekere Ochs neer te zetten, Ana Durlovski was een uitstekende Sophie. Octavian kwam voor rekening van Sophie Marilley, mede door haar wat jongensachtige uiterlijk geknipt voor deze rol. Het goed spelende orkest van de Staatsoper Stuttgart stond onder de bekwame leiding van Marc Soustrot.