Trojahn hult Eurydice in mysterieuze klanken
Met gejuich, geroep en gefluit – steeds meer reageert het publiek van De Nationale Opera als de fans in een voetbalstadion – werden de zangers en het orkest van de wereldpremière Eurydice – Die Liebenden, blind beloond voor hun geweldige prestaties. Voor componist Manfred Trojahn was er hartelijke, maar toch wat ingehouden bijval. Zijn stuk bleek gehuld in vaak schrale klankpatronen.
Een klein insect dartelde aan het begin van de voorstelling over het projectiescherm, dat het interieur van een trein weergaf waar Orphée medereiziger Eurydice ontmoet. Was het torretje een storing in het beeld? Bij de opening van het derde bedrijf van Eurydice – Die Liebenden, blind zagen we op de grauwgrijze vlakte van de onderwereld het beestje terug: een enorme zwarte tor, die met de pootjes omhoog het toneelbeeld domineerde. Eromheen zwierven zwarte geesten, de doden in de onderwereld. Te midden van hen zag Eurydice haar vriend Orphée terug.
Het raadsel van die tor ervoer ik als beeld voor het raadsel waarin deze nieuwe opera over het legendarische liefdespaar is gehuld. Omklemd door twee sonnetten uit de bundel Sonette an Orpheus van Rainer Maria Rilke vertelt het door Trojahn geschreven libretto in poëtische bewoordingen de gevoelens en de gedachten van de hoofdpersonen. Een trein biedt de toevalstreffer voor een niet-geplande ontmoeting. Overigens een plaatsing die Trojahn handig overnam uit een toneelstuk van Jean Anouilh, dat ook Eurydice centraal stelt.
Regisseur Pierre Audi en zijn vormgever Christof Hetzer benutten het gegeven door het eerste bedrijf te laten afspelen in een luxe ingerichte intercity, compleet met bar. Vrijwel dat hele eerste bedrijf is een dialoog tussen Orphée en Eurydice (uit te spreken op z’n Frans), waarin de man voortdurend vragen stelt om te ontraadselen wie deze vrouw is.
Componist Trojahn omhulde die parlandoachtig uitgewerkte gesprekken met zachte, hier en daar kleurend oplichtende orkestklanken (vooral uit klarinet en hobo) of een klein melodisch of ritmisch accent, met zorgvuldige gebaren gedirigeerd door de Amerikaan Erik Nielsen en uitgewerkt door het Nederlands Philharmonisch Orkest. Met gemak bleven de stemmen hoorbaar, die van de heldere sopraan Julia Kleiter en van de volle, krachtige bariton Andrè Schuen.
Spannend lange stilte
Eurydice blijkt een actrice die een begeerde rol (koningin in een niet nader aangeduid stuk) niet kreeg toebedeeld. Na allerlei mislukte relaties blijkt dat de druppel die haar levensemmer doet overlopen. Ze besluit zich over te geven aan de dood, in de persoon van Pluton, de god van de onderwereld. Naar dat eindstation is zij op reis. Een tocht zonder tussenstations om uit te stappen, mocht zij zich bedenken.
Dat gebeurt toch. Want de jongeman die haar bevraagt, blijkt in zijn persoonlijkheid en stem dusdanige invloed uit te oefenen dat Eurydice verliefd op hem wordt. ‘Ich fand den Ton den ich suchte: in Ihnen! Ich bin Eurydice.’ Waarop Orphée droogjes reageerde: ‘Ich bin Orphée’. Er volgde een spannend lange stilte, waarin de twee reizigers elkaar indringend aankeken.
Het intieme moment werd scherp verstoord door de conducteur die met de luide, gebiedende stem van bariton Thomas Oliemans duidelijk maakte: ‘Wir reisen ohne jede Unterbrechung!’, ook al roept Orphée nog zo fel: ‘Wir müssen hinaus.’ De conducteur, in wie Eurydice een vroegere minnaar meent te herkennen, is in deze opera een deelpersoon van Pluton. Hij manifesteert zich vervolgens als barbediende in wie Eurydice haar geliefde Augustin denkt te zien en als de dichter Olivier, ook een ex. Oliemans creëerde deze drie rollen meesterlijk. In het tweede bedrijf, de overtocht per boot, ontpopte hij zich als een ruige Pluton.
Poëzie of muziek?
Terwijl Orphée vragen stellend de persoonlijkheid van Eurydice ontpelt, groeit ook in hem de liefde. In hun confrontatie onthult zij dat de woorden van de dichter haar niet bevredigden. ‘Doch die Musik gibt dem Wort erst seine Poesie. Sie, Orphée, sind die Musik.’ Waarop Orphée reageert met: ‘Braucht Poesie die Musik? Sind nicht beide sich selbst genug?’
In de emotionele dialoog had ik als toeschouwende luisteraar meer muzikale kleuring verwacht dan Trojahn zijn publiek gunde. De orkestrale ondertoon bleef schraal en in de vocale uitdrukking miste ik duidelijk aria-achtige expressiviteit. Bij de ontboezeming van Eurydice (‘Ich liebe Sie’) trilde even een klarinet mee. Maar het gehele eerste bedrijf zou je qua sfeer poëtisch intellectualisme kunnen noemen, in een realistisch ogende regie. Het sloot met de dood van Eurydice in de armen van Orphée. In schrijnende harmonieën zong een a-capellaensemble het sonnet ‘Euch, die ihr nie mein Gefühl verliesst, grüss ich, antikische Sarkophage’.
Het tweede bedrijf speelt zich af op de boot van Pluton, een spookachtig belicht ouderwets schip met een enorme schoorsteen. Trojahn zette Pluton als schipper neer, in plaats van de oorspronkelijke Caronte. Orphée bepleit met hartstocht bij Proserpine, de vrouw van Pluton, dat hij toegang tot de onderwereld krijgt. Proserpine, met gloedvolle stem gezongen en potent geacteerd door mezzo Katia Ledoux, noemt zijn kansen nul.
In de orkestrale begeleiding van die scènes verwerkte Trojahn meer felheid en dramatiek, zelfs grimmigheid in de scènes tussen Pluton en Proserpine, die het leven met hem haat. Als Orphée in een ultieme poging om Pluton te ontroeren het openingssonnet ‘Ach, ein Mädchen war es’ zingt, reageert de heerser over de onderwereld toestemmend met de bekende voorwaarde: niet (om)kijken als je haar ontmoet. Een hoogtepunt in het optreden van Andrè Schuen als Orphée.
De overgang naar het derde bedrijf werd op een ongelukkige wijze gerealiseerd. Een zwart voordoek sloot de scène af, het orkest viel stil en de zaal wachtte geruisloos af. Dit brak de spanning voor mijn gevoel. De scenische verandering naar de onderwereld had vloeiend moeten verlopen, of Trojahn had overgangsmuziek moeten componeren om de spanning te behouden.
Na het optrekken van het doek opende zich de grauwe onderwereld. Die werd belicht vanuit de toneelkap met magnifieke stralenbundels (ontwerp van Jean Kalman). De tegenstelling tussen het leven boven en de doodse duisternis beneden kwam indrukwekkend tot uiting. Te midden van zwarte schimmen was het lichte, crèmekleurige kleed van Euridyce een herinnering aan haar vorige leven en een punt van hoop voor Orphée. Maar het mocht niet baten. In hun gesprek bleek de onmacht, de wederzijdse verblinding, om tot elkaar te komen.
Op het moment dat hij zich naar haar toekeerde – of forceerde zij de verboden blik? – flitste wel de belichting, maar in het orkest liet Trojahn een schokkend akkoord achterwege. Hij hield als het ware de mogelijkheid open dat Orphée zou kunnen weglopen, naar het leven. Regisseur Audi koos echter voor de dood van de mythische zanger in de armen van Euridyce.
Ook Gluck voor Audi
Trojahns opera blijkt een in mysterieuze klanken gehulde poëtische vertelling, die het geheim van de mythe in stand houdt. De keuze voor het sonnet ‘Sei allem Abschied voran’ als slot van de opera, ontroerend gezongen door Julia Kleiter, bevestigde dit.
Voor Pierre Audi was dit zijn derde confrontatie met het Orpheus-verhaal, na zijn Orfeo van Claudio Monteverdi aan het begin van zijn Nederlandse carrière en zijn regie van Stefano Landi’s La morte d’Orfeo een paar jaar geleden. In mei komt er een vierde regie bij: Orphée et Eurydice van Christoph Willibald von Gluck bij het muziekfestival van Florence. Zijn muzikale partner is daar Daniele Gatti. Voor een regie van Orphée aux enfers van Jacques Offenbach voelt Audi overigens niets.
Eurydice – Die Liebenden, blind is nog tot en met 17 maart te zien. Zie voor meer informatie de website van De Nationale Opera.