Recensies

Goerne hult Muziekgebouw in teder avondrood

Een hoogmis van liedkunst, die indruk wekten 75 aaneengesloten minuten laatromantiek in continu gedragen ernst. Haast te veel van het goede, maar zeker in de weinig bekende liederen van Pfitzner verrichte de Duitse sterbariton Matthias Goerne met pianist Alexander Schmalcz weer wonderen.

Matthias Goerne. (© Caroline de Bon)
Matthias Goerne toonde opnieuw zijn sublieme vertolkingskunst. (© Caroline de Bon)

Matthias Goerne zinspeelt al enige tijd op pensionering. Een groot potentieel verlies, gezien (of liever gehoord…) zijn gezonde stemconditie en sublieme vertolkingskunst. Gelukkig was zijn recital in de Serie Grote Zangers op 7 maart geen slotzang: ook volgend seizoen staat hij weer gepland. Toch zweefde in het Muziekgebouw een afscheidssfeer. In 2020 verkende hij daar met Beethoven de dageraad van de grote Duitse liedcultuur, nu richtte hij zich met Pfitzner en Strauss (beiden in 1949 overleden) op de avondschemering.

Hans Pfitzners liederen klinken zelden, al beschouwde hij zich, meer dan Richard Strauss en Wagner (derde op het program), als onderdeel van die rijke traditie. Robert Schumann was zijn idool, over wie hij zelfs een biografie schreef. In het openingslied ‘Sehnsucht’ herinnert het wandelritme aan vele illustere voorbeelden. Prachtig liet Goerne het liefdesverlangen van de eenzame reiziger grenzen aan ongezonde obsessie. De haast banale frase ‘ich liebe dich’ kleurde hij driemaal totaal anders in.

In het heftiger ‘Wasserfahrt’ woelden de golven meer in Goernes kloeke timbre dan in het lucide spel van Alexander Schmalcz. Juist diens schroom maakte hun beider felle accent op het woord ‘brich’ zo hartbrekend. Verzachting volgde met twee traag genomen werken in volksliedtoon. Goernes warmte vergoedde ruimschoots enkele tekstfoutjes, maar hij waagde ook expressie in lelijkheid. De kritiek van ‘mooizingerij’ die de cd-uitgave met dit repertoire hier en daar wekte, kreeg in de zaal rake repliek.

Sehnsucht

De twistzieke Pfitzner hekelde zogenaamde futuristen, maar was zeker geen reactionair. Schmalcz blonk uit in het zoekende, schrale modernisme van ‘An die Mark’, geënt op renaissancenoten van bijvoorbeeld Palestrina, aan wie de componist zijn succesvolste opera wijdde. Ook Goerne dwaalde hier in een peilloze maar troostende droefenis. In ‘Abendrot’ grepen beide partners echter de term ‘Himmelsstadt’ aan om een machtige klankmetropool te bouwen.

In ‘Nachts’, op tekst van Pfitzners favoriet Eichendorff, schilderde Goerne de verstilde natuur met pure verbeeldingskracht, zonder overdaad aan gekunstelde pianissimo’s. Wrang keerde de typisch Duitse Sehnsucht, wat zoveel meer is dan ons verlangen, terug in het laatste Pfitzner-lied. Schmalcz schetste met vluchtige toetsenroulades de ongrijpbare maar altijd aanwezige ‘Stimme der Sehnsucht’, terwijl Goerne de duisternis in zijn stem aanboorde voor de verklanking van deze kwelduivel tot aan het graf.

Luidruchtig

Wagners Wesendonck-Lieder zijn bekender terrein; voor trouwe bezoekers van de concertserie zelfs in de ongewone baritonversie (Thomas Oliemans ging Goerne in 2019 voor). Goernes unieke geluid, zwaar en zacht als een wollen deken, dempte de extase in deze nauw aan Tristan und Isolde gelinkte liederen. Berusting en autoriteit beheersten de even krachtig uitgedragen als curieus onthechte vertolkingen.

Schmalcz schetste met vluchtige toetsenroulades de ongrijpbare maar altijd aanwezige ‘Stimme der Sehnsucht’. (© Caroline de Bon)

Typerend was Goernes luidruchtige inademing, op conservatoria vast ontmoedigd, maar bij hem een expressief onderdeel van zijn kunst. De neiging haast in de vleugel te kruipen bracht Schmalcz niet van de wijs. Hij hield vast aan zijn sensitieve spel, dat geen plaats bood voor nodeloos machtsvertoon.

Binnen gematigd trage tempokeuzes troffen me in het slotlied ‘Träume’ de versnellingen in de drie strofen die met het titelwoord beginnen. Goerne leek hier zijn dromen als het ware bewust aan te spreken, een aspect dat past in een cyclus die de dialoog tussen realiteit en fantasie centraal stelt.

Leeuweriken

De liederen van Richard Strauss lijken geschapen voor de stemmogelijkheden van de Duitse bariton. Als geen ander laat hij de lange lijnen vloeien met zijn grote bereik en onuitputtelijke ademreserves. Mooie zang is hier een absolute must, maar stond detailwerking niet in de weg. ‘Ruhe, meine Seele!’ keert na de door Goerne verpletterend vertolkte innerlijke storm terug tot de kalmte van de opening. Maar een subtiele kleuring op het allerlaatste woord toonde dat niet alle wolken waren opgeklaard.

Strauss orkestreerde ‘Ruhe’ in zijn gedesillusioneerde levensavond, vlak nadat hij ‘Im Abendrot’ schreef, dat nu in de pianoversie klonk en niet als onderdeel van orkestcyclus Vier letzte Lieder. Woorden kunnen deze wonderschone muziek en dito uitvoering geen recht doen, dus ik houd het bij een detailobservatie. Nooit hoorde ik de leeuweriken zo zorgeloos tsjirpen in het hoge pianoregister, eigenlijk heel frappant als natuurstemmen, onbewust van het zich ontvouwende menselijke drama.

Wie durfde hierna de stilte te storen? Schmalcz’ handen zweefden zo tergend lang boven de toetsen dat zelfs Goerne verwonderd omkeek. Een eerste lach op deze zware avond brak de ban en uiteraard zonder toegift, maar mét welverdiende flessen wijn verlieten de heren luidkeels bejubeld het podium.

De Serie Grote Zangers gaat op 2 april verder met een optreden van Anne Sofie von Otter. Samen met Brooklyn Rider brengt zij muziek van Rufus Wainwright en Franz Schubert. Zie voor meer informatie de website van het Muziekgebouw aan ’t IJ.

Vorig artikel

In de zalen: Rigoletto, Ariadne, OFF

Volgend artikel

Trojahn hult Eurydice in mysterieuze klanken

De auteur

Martin Toet

Martin Toet