La finta pazza verbluft met theatraal vernuft
La finta pazza (1641) van Francesco Sacrati zit bomvol noviteiten: de eerste opera die Parijs haalde, de eerste echte diva en de eerste waanzinscène. Ongeziene taferelen 7 mei ook in het Concertgebouw tijdens de NTR ZaterdagMatinee, zoals een met sabel zwaaiende sopraan in de gangpaden. Scenische opvoeringen uit 2019 zaten de goeddeels gelijke cast, allen zonder bladmuziek, duidelijk nog in het bloed. Onder hen countertenor Filippo Mineccia die te elfder ure inviel voor zijn eigen invaller, een plottwist gepast bij een Venetiaanse opera vol surprises.
De naam van componist Francesco Sacrati ligt de gemiddelde operaliefhebber niet voor in de mond. Toch bewonderden barokfans hem vaak, als Sacrati inderdaad auteur was van het erotische slotduet tot L’Incoronazione di Poppea, Monteverdi’s zeker niet geheel eigenhandige zwanenzang. Dirigent Leonardo García Alarcón is daarvan overtuigd, zo ook van de kwaliteiten van La finta pazza die hij met zijn ensemble Cappella Mediterranea een van humor en levenslust barstende Nederlandse première gaf.
‘De eerste tophit in het genre’ volgens de NTR Zaterdagmatinee, wat we toch vaker aan Monteverdi’s Orfeo toeschrijven. Maar de hoofse experimenten in Florence, Mantua en Rome raakten destijds op zijsporen en pas commerciële theaters in Venetië lieten vanaf 1637 opera bloeien in ietwat moderne vorm. Verheven veren had men toen al afgeschud, getuige hoe hier in de proloog godin Aurora (frisse sopraan Julie Roset) de zeenimf Tetide (gloedvolle mezzo Fiona Mcgown) bijna voor viswijf uitmaakt.
Het plot loopt aanvankelijk parallel aan Händels Deidamia (in 2012 bij DNO). De als vrouw vermomde Achille heeft op het eiland Skyros een heimelijke relatie met prinses Deidamia. Ulisse en Diomede, een oude vlam van haar, ontmaskeren de held die in Troje moet gaan vechten. Door zich getikt voor te doen (‘de geveinsde gekkin’), met huwelijk als enige remedie, mag Deidamia als echtgenote mee. Hoe oud ook, de thema’s genderfluïditeit en slimme girlpower maken het helemaal tot opera van nu. Met het gevatte libretto portretteerde Giulio Strozzi mogelijk zijn dochter Barbara, een groot musicienne.
Voor afgeronde aria’s is amper ruimte in de flexibele reciteerstijl en de pas in 1984 herontdekte partituur biedt weinig aanknopingspunten voor de instrumentatie. Maar zoals verwacht bouwde Alarcón een formidabele continuo-motor, met de in later tijden zo prominente violen bescheiden in tweetal achteraan. Dat opwinding vooral klonk in orgel en klavecimbels, en tederheid in fluiten en tokkelaars, omschrijft veel te mager hoe de enorme nuance-rijkdom alle bonte situaties inkleurde.
Charismatische vertolkingen
De zoet-glanzende sopraan van Mariana Flores staat ver van mezzo’s die Ottavia in Poppea zingen, een latere rol van de eerste Deidamia. Voor haar charismatische vertolkingen prees men deze Anna Renzi de hemel in, waar Flores ook thuishoort! Wat een tour de force om met totale stembeheersing wulpsheid, verdriet, woede en natuurlijk gekte zo raak te treffen. Continu in de spotlights gebruikte ze het alibi van het laatste voor vrijpostigheden, zoals vader Licomede een knietje in het kruis geven.
Bas Alejandro Meerapfel portretteerde deze koning sonoor maar terecht onnozel en viel alleen door leeftijd en rokkostuum al uit de toon. Ook Ulisse staat ietwat apart als neutrale commentator, een rol die Gabriel Jublin met puntgave counterstem invulde. Warmbloedige tenor Valerio Contaldo gaf de jaloezie van Diomede veel profiel en speelse bas-bariton Alexander Miminoshvili was mét baret een bluffende Capitano, zónder onder meer de manke god Vulcano, wat vast niet iedereen had opgepikt.
Een synopsis is immers beknopt en steeds naar boventiteling koekeloeren weinig aanlokkelijk. De onbekende materie en het gebrek aan muzikale handvatten maakte deze vitale middag toch niet licht verteerbaar. Melodische rijkdom en warmte vond ik persoonlijk eerder in de ensembles dan in de solo’s, met als hoogtepunt het terzet ‘Il canto m’alletta’, waarvan de akkoorden en contouren inderdaad sterk doen denken aan ‘Pur ti miro’, het smeltende einde van L’Incoronazione di Poppea.
Vals
Het derde personage in dit terzet zette Kacper Szelążek met jongensachtig heldere countertenor neer. Ook een tikje ‘vals’, zeker niet qua intonatie maar wel in jennend sarcasme. Gekleed in hippe trui en leren broek zingt deze Eunuco (!) met tegenzin zijn liedjes want ‘muziek is een tiran’, zoals menige castraat zijn lot daadwerkelijk beleefde. Met de geregeld genoemde ‘corde’ worden naast stembanden ook zaadleiders bedoeld, een staaltje van de voor Venetianen onmisbare schuine lol.
Dan ben je bij Marcel Beekman aan het goede adres, gespecialiseerd als hij is in het typetje van de oude voedster. Zijn Nodrice was het best verstaanbaar, dankzij een ferme tenor die toch volledig overtuigde als vrouwelijk, dolkomisch maar met een vleugje weemoed.
De uitdossing was slechts de kers op de taart, zo ook het onderonsje met het publiek. Het ‘doorbreken van de vierde wand’ hoort erbij, net als een spel tussen fictie en realiteit, al waren al te tijdgebonden grapjes wellicht geschrapt.
Met Filippo Mineccia begon en eindig ik, misschien niet zo’n stabiele countertenor als Gabriel Jublin, wel een zanger met een prachtig kleurenpalet die een maximum aan lyriek uit deze muziek haalt. Na alle commotie bood zijn slotduet met Deidamia ingetogen verrukking. Een enkeling suggereerde dat Leonardo García Alarcón hier zelf zijn componistenpen in de inkt doopte. Dat zou geen noviteit zijn, maar hij bewaart vast zijn geheim van de smid. Luide en lange jubels vielen allen terecht ten deel.
Verder lezen, luisteren en kijken
La finta pazza is gelukkig terug te luisten op NTR ZaterdagMatinee op Radio 4.
La finta pazza werd in 2019 door de Opera van Dijon op de planken gebracht.