Operarecensie

Jonge Blaubart in hopeloos ouderwetse stijl

De ‘Internationales Opernstudio’ van het Opernhaus Zürich kreeg onlangs zijn jaarlijkse kans zich aan de buitenwereld te presenteren. Dit keer met Offenbachs ‘opéra bouffe’ Blaubart. Het resultaat was een stilistische vergissing, die meer vragen opriep dan verwachtingen schiep.

Teresa Sedlmair als page (foto: Suzanne Schwiertz).

Het leuke aan Offenbachs werk, dat je een ‘opérette macabre’ kan noemen, is de hilariteit van het verhaal van twee rijke ‘seriemoordenaars’ en de ironische redder uit de lagere klasse. De muziek en tekst gaan vrolijk samen en bieden genoeg materiaal voor een geweldig avondje entertainment, vol subtiele en expliciete seksuele zinspelingen en absurde komische situaties.

Het Parijse publiek ten tijde van de ‘belle époque’ had uiteraard een smaak die mijlenver verwijderd is van onze smaak vandaag. Een libertijn uit die tijd die bij deze show aanwezig was geweest, zou dan ook zeker geschokt zijn. Maar ook gigantisch verveeld!

Het zit ‘m niet in de cast. De Internationales Opernstudio in Zürich brengt sinds 1961 van over de hele wereld de beste jonge zangers bij elkaar (met dank aan grote privésponsors). Twintig van hen krijgen ieder seizoen de kans aan een stuk te werken.

Het is nogal lastig om te voorspellen of één van de achttien zangers op het toneel een grote carrière zal krijgen. Het is simpelweg te vroeg om daar iets over te zeggen. Stemmen hebben ze, de zangtechiek is misschien nog wat schools en ongemakkelijk.

Maar natuurlijk verwacht niemand ervaren sterren te zien in een productie van een operastudio. Je verwacht een frisse en jonge aanpak van een werk. En dat is wat me choqueerde!

Ik heb tenminste twee cruciale vragen bij deze Blaubart. Allereerst: waarom spelen ze een operette, maar zingen ze alsof het een opera is? Ten tweede: hoe kunnen jonge zangers zo onvoorbereid en onwillig zijn om het eens anders te doen? Waarom koesteren ze die eeuwige, vreselijk foute operettestijl? Zwitserland is het land waar de ‘Geschwister Pfister’ thuis zijn, dus het is voor mij onbegrijpelijk om te zien dat er zoveel tijd en moeite gestoken wordt in een ouderwetse, levenloze productie van Offenbach.

Als je het hebt over de juiste stijl van operette opvoeren, beland je in een zeer breed thematisch veld. Dr. Kevin Clarke van het Operetta Research Center Amsterdam wijdt zijn leven aan dit onderwerp. Het is duidelijk dat zijn inspanningen de klaslokalen van de Opernstudio nog niet bereikt hebben.

Ik snap ook niet waarom men in Zwitserland – waar Frans één van de officiële talen is – de originele Franse versie Barbe-bleue heeft veranderd in deze Duitstalige Blaubart. Bovendien was het gesproken Duits niet voor alle jonge artiesten even makkelijk, en dat ontdeed de dialogen van alle verve.

Om het met Marschallin te zeggen: ‘In dem Wie – da liegt der ganze Unterschied!’ En dat was het punt: het geheel werd van begin of aan verkeerd aangepakt: try to sing opera, killing operetta instead.

Om deze reden is het niet juist om over de afzonderlijke bijdragen van elke zanger te praten. Ik wil slechts twee uitzonderingen noemen: sopraan Teresa Sedlmair als page en tenor Simon Wallfish als König Babêche. Zij zorgden voor geestig acteerwerk en leverden de beste vertolkingen van hun rol.

Meer informatie is te vinden op de website van de Internationales Opernstudio Zürich.

Vorig artikel

Anne Schwanewilms stelt teleur

Volgend artikel

Matinee voert Ariane et Barbe-bleue uit

De auteur

Alessandro Anghinoni

Alessandro Anghinoni

1 Reactie

  1. Kevin
    27 april 2010 at 02:05

    Do we, today, really have such a different taste? Don’t we want the same, as the Jockey Club men in the 1860s: stimulating entertainment? With brain and sex! Action and fun! I think that in this sense offenbach (and BLUEBEARD) are exceptionally modern. If you play him/them in an original way. As you say: the Swiss Geschwister Pfister pointed the way. (And are presently playing in St Gallen.) Seems like operetta still has a long way to go. In Switzerland. But elsewhere too.