Psychologie van Blauwbaard
De Hongaarse componist Béla Bartók (1881-1945) wordt in de muziekgeschiedenis helaas veel te vaak neergezet als atonale barbaar die al zijn instrumenten het liefst in slagwerk zou willen veranderen. De kans om te ontdekken hoe rijk en origineel zijn muzikale taal is, komt ook niet zo vaak voor, met als gevolg dat zijn veelzijdige oeuvre nog steeds onderbelicht blijft.
Gezien de animo voor de voorstellingen van het Hertog Blauwbaards burcht op de Muziekzomer Gelderland 2022 sprak de keuze van het Nationaal Jeugdorkest voor Bartóks enige opera vele muziekliefhebbers aan. Het is altijd fijn om bij binnenkomst een volle zaal aan te treffen en dat was in Arnhem zeker het geval. De in het Hongaars gezongen eenakter uit 1918 bood genoeg stof tot gesprek nog voor de aanvang van de opera, en de verwachtingen op de binnenplaats van de oude Melkfabriek waren nogal hooggespannen.
Diegenen die van de titel en jonge orkestspelers afgingen en een ongecompliceerd kindersprookje verwachtten, kwamen bedrogen uit. Bartóks opera is slechts gedeeltelijk gebaseerd op het verhaal van Charles Perraults over hertog Blauwbaard wiens vrouwen maar bleven verdwijnen. De librettist Béla Balázs vond veel meer inspiratie in het symbolistische drama van Maurice Maeterlinck. Hij was niet zuinig in het benadrukken van pessimistische details en schrikbarende wendingen en greep graag naar de poëtische middelen en verhalende ritmes van oude volksliederen.
Geheimen achter de deuren
Het plot van de opera is eenvoudig en tegelijkertijd complex. De verliefde Judith wil niets liever dan het leven van haar man veranderen en licht en warmte in zowel zijn leven als zijn duistere kasteel brengen. Ze is overtuigd dat het haar zou lukken op het moment dat alle deuren van deze donkere burcht zijn geopend. Terwijl ze de deuren één voor één ook daadwerkelijk opendoet, raakt Judith echter steeds meer ontmoedigd door wat ze daar achter vindt. Met de bloed besmeurde schat-, wapen- en martelkamers, de magische tuinen en het tranenmeer blijken slechts enkele van haar echtgenoots geheimen, die ook gezien kunnen worden als geheime kamers van zijn ziel. De laatste geheimen uit zijn verleden zijn echter de allerdiepsten, die het spreekwoordelijke licht niet kunnen verdragen. Na de lugubere ontdekkingen in de laatste kamers wacht Judith hetzelfde lot als haar voorgangers waarna het kasteel in eeuwige duisternis vervalt.
Geheimen in de ziel
In de nieuwe Nederlandstalige tekst van de proloog, nodigde Wout van Tongeren het publiek uit om zich tijdens de voorstelling in de operapersonages te verplaatsen door aan ogenschijnlijk simpele dingen te denken. Zoals het samen beleven van de mooiste momenten en ze met elkaar delen, maar ook het voor jezelf houden van minder mooie dingen door ze in geheime kamers van de ziel te verstoppen. Dat gaf meteen de ruimte om de Blauwbaard van Marc Pantus als tragisch figuur te zien, eenzaam en raadselachtig.
Zijn eenzaamheid werd benadrukt door de terughoudende en vrijwel onbeweeglijke houding. Korte replica’s en abrupte zinnen waren echter vol van harde en grimmige tonen. Even leek hij een andere mens te worden als hij over nieuw geluk droomde, dat ook in de triomfantelijke en juichende muziek weerklonk, maar deze dromen bleken slechts van korte duur. Op haar beurt onderging Judith van Barbara Kozelj een ware transformatie van een opgewekte, rusteloze en van zelfvertrouwen blakende vrouw tot een schim van zichzelf als zij realiseerde dat haar geluk onmogelijk was.
Wat er voor de ogen van het publiek afspeelde, was een menselijk drama, tijdloos, vol symboliek, metaforen en genoeg ruimte voor interpretaties en psychologische analyse over de krochten en dwaalwegen van de menselijke ziel. Het enige dat echter vaststond, was de krachtige en huiveringwekkende muziek van ongelooflijke intensiteit en muzikale expressie, voortreffelijk uitgevoerd door het National Jeugdorkest. Onder leiding van Antony Hermus speelden de jonge musici deze complexe partituur met de jeugdige allure én de intensiteit en muzikaliteit die niet voor een ‘groter’ orkest zouden onder doen. Bartóks declamatorische en confronterende vocale partijen eisen het uiterste aan zang- en acteerprestaties van de solisten.
De Sloveense mezzosopraan Barbara Kozelj en de Nederlandse bas-bariton Marc Pantus bleken twee waardige en aan elkaar gewaagde vertolkers te zijn die een psychologisch en muzikaal overtuigende Judith en Blauwbaard neerzetten. Bedroefdheid, onrust, schrikwekkende wendingen – alles kon de luisteraar in de stemmen van de zangers ‘aflezen’, net als in de orkestmuziek die duidelijk voor zich sprak en het onuitgesprokene alsnog liet vermoeden.
Sfeerbepalend licht
Dit onuitgesprokene schreeuwde ook uit elke detail van het decor, de kostuums en de lichtregie. De regisseur Kenza Koutchoukali, decorontwerper Sanne Oostervink en lichtontwerper Teus van der Stelt gebruikten ogenschijnlijk alleen maar kleine aanwijzingen die bij elkaar toch precies de juiste richting aangaven. Twee stoelen, een bank, een tafel en een kapstok, alles vanzelfsprekend in blauw, meer was het niet. Blauwbaard zelf en zijn kersverse vrouw Judith waren daarentegen gekleed in groen, de kleur van leven en vernieuwing. Het sfeerbepalende licht volgde nauwgezet de ontwikkeling van het verhaal en veranderde geheel volgens de stemmingen van blauw naar rood, oranje of groen. Verrassend en veelzeggend was de dansbijdrage van Lucinda Wessels die als het ware de vrouwen van de Blauwbaard belichaamde. De intieme zetting van een dicht bij het publiek geplaatst orkest en de solisten maakte van de luisteraars ook deelnemers van het drama dat ze van heel dichtbij konden meemaken.
Nachtdonker
Hoe dicht een opera bij het leven kan staan, werd nogmaals duidelijk na de afloop. Het was nog volop licht toen het publiek zich op het binnenplaats van de Melkfabriek begon te verzamelen, maar de terugweg van het industrieterrein naar het station Arnhem moesten de wandelaars en fietsers wel in het nachtdonker afleggen. Toen merkte je pas hoeveel gebouwen met blauw en rood – de kleuren van Blauwbaards Burcht – waren verlicht en hoeveel bebaarde voorbijgangers in de nachtelijke stad op pad waren. En als die nog eens in het felle licht van een blauw gebouw kwamen te staan, kon je de gedachte aan vele geheime kamers achter menselijke burchten niet meer uit je hoofd krijgen. Want zoals Bartóks proloog het treffend verwoordt; ‘waar is het toneel? Buiten ons of binnen ons?’
Verder lezen