Omroepkoor groots in Bruckners Mis in f
Dat Joseph Anton Bruckner in 1824, op 4 september, werd geboren, laten tal van orkesten niet ongehoord voorbijgaan. Het Koninklijk Concertgebouworkest smeert zelfs een luxe opgezette presentatie van de negen erkende symfonieën over drie seizoenen uit. Het Nederlands Philharmonisch Orkest zet Bruckner-specialist Hartmut Haenchen in om de Negende symfonie tot klinken te brengen. Want Bruckner staat voor symfonische composities. Geen liederen, nauwelijks kamermuziek en instrumentaal gelegenheidswerk, zelfs geen orgelcomposities. Maar wel missen: zeven stuks zelfs, en ook een requiem, al worden er slechts drie voor vol aangezien. Zeker de laatste, de mis in f, uit 1868. De NTR-ZaterdagMatinee zette deze concertmis op 10 februari te pronk.
Bijna een uur lang voert Bruckner de luisteraar door de klassieke Latijnse teksten voor de rooms-katholieke mis. Absoluut niet bedoeld voor een uitvoering tijdens zo’n viering. Deze mis staat gelijk met een symfonie, in dit geval in zes delen. De toonsoort f- klein die de componist als uitgangspunt koos, komt meteen mooi tot uiting in een reeks van vier noten die eruit afgeleid is: de celli spelen het als introductie van het eerste deel, het Kyrie eleison Zo intiem als de mis begint, zo mystiek eindigt Bruckner in het Agnus Dei zijn werk ook: hij herhaalt de vier noten uit het begin, nu gespeeld door de hobo. Daartussen een religieuze beleving van je welste, van ontroerende tot extatische koorzang, begeleid en omspeeld door waarlijk symfonische schilderingen, en met een aantal opmerkelijke passages voor vier solo-stemmen.
De dalende reeks van vier introducerende noten wekte in de uitvoering meteen het gevoel van een smeking op. Sfeerrijk namen de sopranen en alten van het Groot Omroepkoor unisono het iets gewijzigde themaatje over, waarna het voltallige koor in eenzelfde expressie de simpele woorden ‘Kyrie eleison’ uitdiepte. Een smeekgebed, klagend van sfeer. Dirigent Sascha Goetzel liet het koor dit hele deel zittend zingen, waardoor ook optisch een totale eenheid groeide met het Radio Filharmonisch Orkest.
Smekend
Dat deze compositie een echte koormis is, werd meteen duidelijk in de leidende rol die Bruckner aan het koorensemble gaf. De solisten vulden woorddelen aan en smolten weg in het geheel. Wonderbaarlijk zoals het begrip ‘eleison’ (ontferm U) in allerlei smekende kleuren tot uitdrukking kwam. Groots was hier het Omroepkoor, vooral de kraakheldere sopranengroep met spannende hoge passages, hoorbaar perfect ingestudeerd door Klaas-Jan de Groot.
Van de overige misdelen verraste mij het ‘Credo’. Grotendeels een dogmatisch starre tekst, maar Bruckner gaf er veel leven en schwung aan. Dirigent Goetzel leidde vooral het koor met ware begeestering. Hij zorgde voor mooie dynamische overgangen waardoor je als luisteraar meegesleept werd in Bruckners avontuurlijke harmonische wentelingen. Solistische bijdragen van onder meer sopraan Sarah Brady, gezegend met een zaal vullende grote stem, zorgden voor boeiende momenten. In de mystieke tekst ‘Et incarnatus est de Spiritu Sancto’, waarin bezongen wordt dat Maria door de heilige Geest zwanger wordt van Jezus, realiseerden de houtblazers (terecht toegejuicht in het slotapplaus) een zoete, mysterieuze omgeving voor tenorsolist Matthew Swensen. Mooi om te zien dat hij kort voor zijn inzet een slokje water nam om met heldere voordracht het mysterie te bezingen. Voor mijn gevoel was het begeleidend ensemble iets te luid waardoor de solo niet prominent overkwam.
Piëtistisch
Met waarlijk religieuze inleving vulde Bruckner het woord ‘passus’ in de passage ‘sub Pontio Pilato passus et sepultus est’(die geleden heeft onder Pontius Pilatus en begraven is). Koor en bassolist Matthias Winckhler vulden Bruckners meditatie over het lijden onvergetelijk mooi. Waarna het losbarstende ‘Et resurrexit’ als een ware bevrijding voelde. Opvallend hoe kort en krachtig het Sanctus becomponeerd was. Alle nadruk kwam te liggen op het ‘Benedictus’ waarin Bruckner, na een mystieke inleiding van het strijkorkest, in het solistenkwartet de woorden ‘in nomine Domini’ met piëtistische verering tot klinken kwamen. In dat kwartet een mooie inbreng van de donkergekleurde altstem van Astrid Nordstad.
Misleidende titel
De matinee-organisatie had aan het concert de titel gehangen ‘Het orgel van Thierry Escaich en Anton Bruckner’. Nogal misleidend, want Bruckner schreef geen partij voor orgel in zijn mis. Weliswaar was hij in zijn tijd beroemd als organist, en wel om de grandioze improvisaties. Maar hij schreef ze niet uit. De Franse organist Thierry Escaich staat ook bekend als orgelvirtuoos wat betreft improvisaties, maar hij componeert wel degelijk voor het instrument. De matinee zette zijn derde orgelconcert uit 2017 op het programma, waarbij de componist tevens als solist optrad. Uniek want het orgel komt zelden in concerten voor.
‘Quatre visages du temps’ (Vier gezichten uit – muzikale – tijden) zette hij boven zijn vierdelig werkstuk met de beeldende aanduidingen Sources (bronnen, verwijzend naar een compositie van de Duitse barokmusicus Johann Pachelbel), Masques (maskers, met verwijzing naar Vivaldi), Romance (een walsend negentiende eeuws chanson) en Après la nuit (op een jazzy dansritme).
Donkere klank
Hoog boven en achter het orkestpodium zat Escaich aan de drie toetsenborden en het pedaal van het groots ogende en ook indrukwekkend klinkende instrument. Het werd in 1891 in laat-romantische stijl opgezet door orgelbouwer Michael Maarschalkerweerd. Door een flinke restauratie en uitbreiding (van 46 naar 59 registers) van de firma Flentrop in 1992 ontstond een groter en krachtiger concertorgel. In een pauze-gesprek bij de radio-uitzending uitte Escaich zijn tevredenheid over de donkere, volle klank.
Jammergenoeg werd er niet doorgevraagd over de specifieke registratie (simpel gezegd kleuring) die Escaich moest instellen bij zijn compositie. Ook in de programma-toelichting ontbrak enige informatie over dit aspect, net zomin als over de karakteristieken in het systeem van reeksen pijpen als prestanten, tongwerken, fluiten. Want anders dan een pianist, die overal dezelfde standaard concertvleugel aantreft, kruipt een organist telkens achter een volkomen uniek instrument.
Improviseren
‘Ik leg in mijn componeren de geest van improvisatie’, zo verklaarde Escaich in het pauze-gesprek zijn werkstijl. Dat was goed te horen in zijn derde orgelconcert. Het zit vol snelle ritmen, onverwachte klankuitbarstingen, kleurende combinaties met vooral blazers en slagwerkers in het orkest. Escaich liet horen een waardige voortzetting te zijn in de geweldige Franse orgelcultuur met knipogen naar onder meer Saint-Säens, César Franck, Duruflé, Messiaen. In een kloeke cadens ging Escaich helemaal los in een grandioze improvisatie. Voor uitvoerders die niet kunnen improviseren, schreef hij een partij uit, zo vertelde hij.
Verrassend was de feilloze coördinatie met het orkest in de schijnbare wirwar van klanken en tempo-wisselingen. Dankzij een camera die ingebouwd is in de speeltafel, kan de organist op een scherm de dirigent perfect volgen. Sacha Goetzel pakte het virtuoze aandeel van het orkest voortvarend aan. Het zacht beginnende eerste deel, waarin fluiten het passacaglia-thema van Pachelbel introduceren, ontpopte zich als een vurig feest met spetterende fanfares door de koperblazers, waar het orgel dan furieus op reageerde.
Exotische vogel
Ontspanning bouwde de componist in met de zoet gevooisde (fraaie rol voor de fluiten) en speelse Romance (knipoog naar Francis Poulenc?). Energiek klonk het vierde deel, met jazzy hoorns en met spannende duetten tussen orgel en snaterend slagwerk, alsof er een exotische vogel in het orkest zat. In de zaal kwamen scherpe, heldere fanfares vanwege het klankkarakter van het Concertgebouw-orgel minder tot hun recht en vloeide de orgelklank teveel in die van het orkest. Bij terug beluistering van de radio-opname waren detaillering en effecten veel beter waar te nemen.
De Mis in f en het orgelconcert zijn nog te beluisteren op NPO Klassiek.
Verder lezen
Het Groot Omroepkoor straalde ook in de zomer van 2022 in het Concertgebouw.