FeaturedRecensies

Caraïbische ernst voltooit vurig Festival

Dit jaar bevatte het Festival Oude Muziek, vooral gefocust op de Spaanse renaissance, amper opera. Toch bood het Slotconcert op 1 september volop menselijk drama. Aan het thema van kolonisatie, onvermijdelijk horend bij de Festival-titel Sevilla, gaf ensemble Arlequin Philosophe een Franse slag met noten rond een rampzalig project in Kourou, Guyana, ca. 1763. Tussen galante façade en grauwe achterzijde van de pruikentijd ontstond in TivoliVredenburg een ietwat aparte maar boeiende clash.

Arlequin Philosophe met ensemble leider Pedro Memelsdorff. Foto:© FOMU, © Marieke Wijntjes

Durf

Het getuigt van durf bij de programmeurs om de toch feestelijke slotavond van het Utrechtse festival ditmaal te wijden aan een vergeten historisch drama, gelardeerd met vrijwel onbekende noten. Maar inspirator en ensembleleider Pedro Memelsdorff is specialist pur sang: bekend geworden met de 14e-eeuwse ars subtilior dook hij onlangs diep de Frans-Caraïbische barok in. Het debacle aan de rivier Kourou, waarbij 11.000 kolonisten stierven, vormde een tragische kapstok voor deze nieuwe passie.

Weemoedige klanken

Door gebruik van de ‘loges’ zweefden uit voor velen onzichtbare bron weemoedige accordeontonen de duistere Grote Zaal in: de titeltune van Papillon. Vooraf had Memelsdorff gegrapt over té jeugdig publiek om zich de film uit 1973 te heugen, de vrij succesvolle ‘festivalverjonging’ ten spijt schromelijk overdreven! Dit concert toonde als het ware de ‘prehistorie’ van de rauwe rolprent over strafkolonie Duivelseiland. Kourou had het ooit als paradijs geziene Guyana voor de Fransen definitief vergald…

Puurte

Het eerste concertdeel was een klanklandschap vóór de catastrofe, met gestaag omineuzer klinkende marsmuziek. Dit week voor een in Suriname genoteerd lied van slaafgemaakten, nog steeds vanaf het balkon vertolkt door vier zangers met bariton Marco Saccardin als gangmaker. Goeddeels a capella herinnerde de puurte en concentratie me aan eenzelfde moment in Jordi Savalls concert donderdag. Ook daar inspireerde het slavernijverleden geen verwijten, eerder een viering van overlevingskracht.

Theorbespeler en bariton Marco Saccardin. Foto:© FOMU, Marieke Wijntjes

Drie delen volgden uit de Messe en cantiques à l’usage des nègres, door jezuïeten uit populaire airs en chansons samengestelde kerkliederen. Ritmisch slagwerk gaf subtiel aan hoe onderdrukten deze hen opgedrongen noten een eigen slinger gaven. Overigens had Kourou zonder slavenarbeid moeten functioneren, waarbij we ons geen illusies over nobele motieven hoeven koesteren. Gouden beloften verlokten velen, onder wie menig musicus, vooral uit Frankrijks grensregio’s. Té veel, zou snel blijken.

Feest

Deel twee zette het gehele jonge ensemble Arlequin Philosophe op het podium in actie, als een met glasgerinkel geopend feest bij de gouverneur. Dat gaf mij associaties met ‘het orkestje op de zinkende Titanic’ want alarmbellen hadden zeker geluid in Kourou. Monsieur De Tremais, een virtuoos van wie de voornaam vergeten is, incarneerde in de juist gul gedoopte Théotime Langlois de Swarte. Deze aan de weg timmerende jonge violist gaf formidabel body aan sierlijke doch weinig diepgravende sonates.

We kunnen De Tremais in Kourou plaatsen dankzij Philipp Joseph Hinner, die zijn hele familie verloor bij de ramp maar het zelf tot harpleraar van vorstin Marie-Antoinette schopte. Hinners fondant-zoete kamermuziek, met hoofdrollen voor fluit en vanzelf harp, culmineerde in een wiegelied op een motief van De Tremais. Sopraan Kathrin Hottiger zong de larmoyante tekst aandoenlijk maar niet gespeend van een knipoog, de wereldvreemdheid van zulk hoofs tijdverdrijf midden in de jungle onderlijnend.

Met nieuw gecomponeerd tromgeroffel uit alle hoeken barstte een epidemie los, vermoedelijk tyfus. In Dies Irae uit het Requiem (1760) van François-Joseph Gossec liet het vocale kwartet, als stand-ins voor de al verhongerde en wanhopige kolonisten, zich door dergelijk geweld overmeesteren. Maar het Lacrymosa uit ditzelfde werk toonde hoe fraai zij, naast de al genoemden ook mezzo Markéta Cukrová en tenor Marco Angioloni, hun stemmen tot elkaar en tot droefenis wisten te kleuren.

Sopraan Kathrin Hottiger, mezzo Markéta Cukrová, bariton Marco Saccardin en tenor Marco Angioloni. Foto: © FOMU, Marieke Wijntjes

In delen uit grand motet Confitebor (1762) van André Grétry, net als Gossec vooral theatercomponist, trokken de sopraan, iets boven haar macht grijpend maar met een fantasievolle cadens, en de kloeke bariton (ook theorbe-speler) weer alle aandacht. ‘Krokodillentranen’, zo had Memelsdorff de Franse reactie, verklankt met deze kerkmuziek, vooraf getypeerd. Inderdaad kregen mannen die hun uiterste best hadden gedaan fikse straffen terwijl de hoofdschuldige Minister van Marine de dans ontsprong…

Een daverende climax, zoals bij de ovatie toch zou volgen, paste dit concert niet dus onder opnieuw droeve Papillon-tonen verlieten de musici stil het podium. Naast passie en opzwepende ritmes had Sevilla tien dagen lang ook pijnlijke vragen gewekt. Maar de heelkracht van muziek kwam dikwijls ijzersterk boven.

Als besluit tot zijn concert Een Zee vol Muziek donderdag bleef de gamba-inzet door de broze Jordi Savall van het in deze context roerend fris klinkende Amazing Grace me het langst bij.

Jordi Savall Foto: ©FOMU, Marieke Wijntjes

Verder luisteren, kijken en lezen

Marco Saccardin zingt en speelt Monteverdi.

Interview met Pedro Memelsdorff  over nieuwe en oude muziek

Olga de Kort schreef vorig jaar over het Arthouse 17 in het Festival Oude Muziek.

Ook dit jaar zal zij nog verslag doen van een drietal concerten in het Festival Oude Muziek Utrecht.

Vorig artikel

Bluebeard van Holland Opera: als u durft

Volgend artikel

Rigoletto DNO: gekte en stralende cast

De auteur

Martin Toet

Martin Toet