Nieuwe Dido and Aeneas met imponerend einde
Als je op bol.com ‘Dido and Aeneas’ intikt, krijg je in geen tijd 23 opnames voorgeschoteld. Chandos voegt daar op initiatief van mezzosopraan Sarah Connolly weer een uitgave aan toe. Deels lukt het Connolly en de hare om zich met deze opname te onderscheiden.
Connolly heeft een hechte band met de rol van Dido. „Het karakter fascineert me tot aan het obsessieve toe”, zegt ze zelf. Ze zong Purcell’s Dido onder meer in het Scala in Milaan en de Muntschouwburg in Brussel. Ook vertolkte ze Berlioz’ Dido uit Les Troyens bij de English National Opera.
Voor deze opname van Chandos zocht ze zelf een (voornamelijk Britse) cast bij elkaar, die begeleid wordt door het Orchestra of the Age of Enlightenment onder leiding van luitspeler Elizabeth Kenny en maestro al cembalo Steven Devine.
De uitvoerenden hebben Dido and Aeneas een eigen kleur proberen te geven door aan de originele partituur enkele andere fragmenten toe te voegen. Dat slaagt de ene keer beter dan de andere keer. De twee ingevoegde gitaarimprovisaties, gespeeld door tokkelende continuo-muzikanten, zijn op zichzelf mooi, maar brengen het toch al statische stuk nog verder tot stilstand.
Wel heel sterk is het Almand uit Purcell’s klaviersuite in G mineur, dat maestro Steven Devine speelt voorafgaand aan het dramatische afscheid van Dido aan het slot van de opera. Het stuk roept treffend de sfeer van een afscheid, een pijnlijk afscheid, op.
Een goede aankondiging voor het overtuigend einde van een in het begin matte opname. In het overbekende ‘Dido’s Lament’ komt het huilerige, ongelukkige van Connolly’s stem dat eerder sporadisch te horen was helemaal uit de verf. Haar stem sterft als het ware weg als ze Belinda vaarwel zegt.
Maar die expressie zat er dus niet meteen vanaf het begin in. Ook niet bij de andere solisten. Gerald Finley zingt mooi maar toch ook een beetje mat als Aeneas. Is dit nu de ongelukkige strijder die het nog makkelijker vindt te sterven dan levend zijn geliefde te verlaten in opdracht van de goden?
De enige die direct vanaf het begin de goede toon zet, is Patricia Bardon als tovenares. Door haar fel uitgepakte hoge noten en de diepte van haar lage register klinkt ze ronduit gemeen. Je krijgt haar beangstigend personage goed voor ogen.
Het koor klinkt soms dof, gesmoord, alsof het articuleren niet meezit. Gek genoeg verdwijnt dat bij de staccato-gedeelten, met een hoogtepunt tijdens het heksenkoor ‘Destruction’s our delight’. Ook het orkest is het meest aangenaam als er snel staccato gespeeld wordt.
Al met al blinkt de opname te midden van de vele andere slechts gedeeltelijk uit. Maar door de leuke toevoegingen en de stemmen van Bardon en Connolly eindigt de opera op sterke wijze. En is het niet het slot dat in je hoofd blijft hangen?