Willem Tell en Arnold op scherp in Luik
Woensdag 12 maart was de première van Rossini’s Guillaume Tell in de Opéra Royal de Wallonie-Liège. Deze opera bleek achteraf in 1829 Rossini’s zwanenzang als operacomponist. Het was bedoeld als eerste van een serie van vijf grand opéra’s voor Parijs maar de revolutie van 1830 maakte het afgesloten contract van nul en gener waarde. Voorstellingen van Rossini’s grand opéra zijn zeldzaam maar in 1997 ging er een reeks in de Opéra de Wallonie, in 2000 hernomen. En een kwart eeuw nadien komt Luik opnieuw met een productie van dit grote werk, een voorstelling in de regie van voormalig intendant Jean Louis Grinda.

Aubers La muette de Portici, dat veelal gezien wordt als de eerste ‘grand opéra’, stamt uit 1828 dus toen Rossini begon te werken aan zijn Guillaume Tell was er in dit genre nog geen sprake van een traditie. Hij volgt echter inhoudelijk wel het stramien dat later zozeer bepalend zou worden. Kort gezegd: een persoonlijk drama tegen een historische achtergrond. Het gekozen format wijkt echter af, slechts 4 aktes, maar er zijn wel twee balletten. Een pas de six in de eerste en een groot ballet in de derde akte.
Andere componist
Muzikaal lijkt het alsof er sinds Il viaggio a Reims en Le comte Ory een heel andere componist aan het werk is geweest. Het maakt je nieuwsgierig naar het idioom van de vier opera’s die nog hadden zullen volgen. Belangrijker nog is het volledig ontbreken van vaart en verve, altijd zo kenmerkend voor Rossini. Hoewel het gaat over onderdrukking en verzet sleept de handeling zich in een gezapig tempo voort, ‘glacial’ noemen we dat tegenwoordig. Het heeft er de schijn van dat Rossini er teveel van is uitgegaan dat het werk vooral heel lang moest duren zodat ook de abonnementhouders die later arriveerden aan hun trekken konden komen. Zodoende komt de voorstelling eigenlijk pas echt op gang in de tweede akte, vooral dankzij de grote inbreng van Mathilde en Arnold. Die twee zorgen er ook in het vervolg voor dat belcanto liefhebbers niet voortijdig afhaken. Er wordt wel beweerd dat de opera zo weinig wordt opgevoerd omdat die twee rollen erg moeilijk te bezetten zijn. Waar natuurlijk, maar een tweede reden is zonder twijfel dat het een nogal langdradig werk is.

Gewelddadige regie
Regisseur Jean Louis Grinda besteedt in zijn enscenering veel aandacht aan gewelddadige kant van het verhaal over Zwitsers die zuchten onder het juk van een Oostenrijkse bezetter zonder dat overigens expliciet te tonen. Het grote ballet in de derde akte waarin de dorpelingen op bevel van landvoogd Gessler vernederd worden door de Oostenrijkse soldaten is tamelijk onaangenaam om naar te kijken, maar treft niettemin de juiste toon. De suggestie van geweld komt vooral tot uitdrukking in de behandeling van een van de danseressen die letterlijk meerdere malen van de ene soldaat naar de andere wordt gegooid.

De pas de deux wordt gedanst door kinderen, nogal basaal, op het knullige af. Ook ‘dansjes’ door feestende dorpelingen ogen vooral treurig. Als je een koor niet kunt laten bewegen is het beter om ze maar gewoon stil te laten staan. Aan de personenregie van de protagonisten heeft Grinda wel veel aandacht besteed en dat brengt zo nu en dan wat extra actie in het traag verlopende verhaal.
Het libretto wordt keurig gevolgd op een paar details na en de kostumering is zeer goed verzorgd door Françoise Raybaud in een stijl die neigt naar de ontstaansperiode van het werk. Het toneelbeeld is sober: decorontwerper Eric Chevalier beperkt zich tot wat schuivende panelen in de achterwand, een projectie van een meer, een paar besneeuwde bergtoppen en dergelijke. Afgezien van een enkel rekwisiet dat kort in de handeling wordt betrokken blijft het speelveld leeg.
Perfectie
Eigenlijk zijn er twee redenen om een Guillaume Tell te gaan zien in een theater: omdat het een betrekkelijke rariteit is en vanwege de solisten. Voor mij was dat genoeg om de reis naar Luik te ondernemen.
Niemand minder dan John Osborn was gecast als Arnold. Naar eigen zeggen zong hij die rol nu voor de 16e keer dus zo zelden staat het werk kennelijk nu ook weer niet ergens op het programma. Osborn is absoluut geknipt voor deze rol en weet er vocaal alles uit te halen. Hij benaderde tijdens de première de perfectie; een heerlijk optreden. Daarmee wist hij prima de aandacht af te leiden van het feit dat Arnold een nogal ‘wishy washy’ personage is waarvan je op een bepaald moment nauwelijks nog kan volgen wat hij nu weer denkt te hebben besloten.

Dat probleem heeft Mathilde veel minder; die gaat voor de liefde, al duurt het wel een tijdje voor je dat als toeschouwer in de gaten hebt. Salome Jicia was in deze productie te bewonderen als Mathilde. Ze raakt in deze rol aan de grenzen van haar mogelijkheden, maar dat lijkt haar niet te deren. Met name in snelle passages met een overmaat aan tekst moet ze alles op alles zetten om daar goed doorheen te komen en desgevraagd wist ze me na afloop te vertellen dat dit voor haar de grootste struikelblokken in deze partij zijn. Bij passages die eindigen in een topnoot heeft ze de neiging met extra veel volume aan te zetten. Ik was echter, alles bij elkaar, beslist goed te spreken over haar optreden en zijzelf ook. Ik hoorde haar een aantal jaren geleden in Luik als Elena in La donna del lago en er is recent een dvd verschenen van L’amico Fritz waarop ze te zien en horen is als een erg leuke Suzel. Eerlijkheid gebiedt te zeggen dat die rollen haar beter liggen.

Tells echtgenote Hedwige is aanvankelijk een van de vele bijfiguren, maar krijgt in de vierde akte een uitgelezen mogelijkheid om te schitteren. Mezzo Emanuela Pascu greep die kans met beide handen aan, prachtig vertolkt. Haar zoontje Jemmy was in goede handen bij sopraan Elena Galitskaya, een tengere vrouw die in dankzij haar figuur en bijpassend kostuum overtuigend jongensachtig wist te ogen. In april zal ze in Luik te zien zijn als Sophie in Werther.

De titelrol werd vertolkt door bariton Nicola Alaimo. Zijn personage gedraagt zich aanvankelijk als een barse volksmenner die pas later, als zijn persoonlijke wereld dreigt in te storten, een andere toon aanslaat. Duidelijk het type dat iemand naar het front wil sturen zolang het geen familielid betreft. Alaimo’s zang was navenant: aanvankelijk beheerst schreeuwend, later uitgesproken lyrisch. Ik vond zijn optreden zeer geslaagd, in alle opzichten.

Zijn directe tegenstrever Gessler kwam voor rekening van de bas Inho Jeong, recent een van de finalisten in het Concours Reine Elisabeth. Ik vond hem heel behoorlijk, maar nogal luid zingen, dreiging kan ook acterend worden gesuggereerd.
De vijf overige kleinere rollen waren stuk voor stuk adequaat bezet. Ook de zang van het koor (ingestudeerd door Denis Segond) was goed verzorgd. Over dirigent Stefano Montanari was ik iets minder te spreken: hij liet het orkest overdreven luid spelen, vooral het schetterende koper mocht helemaal los gaan. Aan het orkest zelf lag het niet, dat bracht Rossini’s partituur keurig en welluidend ten gehore.

Compliment voor de Opéra Royal de Wallonie dat ze dit veeleisend werk opnieuw heeft willen programmeren, het is een tour de force, hoe je het ook bekijken wil. Er volgen nog vier voorstellingen en er zijn nog kaarten beschikbaar.
Verder lezen, luisteren en kijken
In 2015 won John Osborn de Prix d’Amis.
Peter Franken over de DVD productie van Guilaume Tell uit Londen.
John Osborn als Arnold bij De Nederlandse Opera in 2013.
Nicola Alaimo in de aria ‘Soit immobile” opgenomen in Amsterdam in 2013