Mooi gespeeld Monteverdi-drama uit Madrid
Il ritorno d’Ulisse in patria van Monteverdi telt nogal wat rollen: meer dan twintig. In een nieuwe productie van het Teatro Real worden ze stuk voor stuk goed gespeeld. Samen met de typische Pizzi-regie en de altijd betrouwbare William Christie levert dat een prima uitvoering op.
Il ritorno d’Ulisse in patria is de eerste van drie grote opera’s die Claudio Monteverdi in de laatste fase van zijn leven schreef, bedoeld voor de operaindustrie in Venetië. Het werk ging in 1641 in première, maar hield het niet langer dan een paar uit en verdween in de archieven.
Met het verstrijken van de tijd raakte de opera zo in de vergetelheid dat men begon te geloven dat de partituur verloren was gegaan. Eind negentiende eeuw werd een kopie van het werk gevonden in de Nationalbibliothek in Wenen, maar op het manuscript stond geen auteur vermeld. Na de publicatie van de kopie in 1922 bleef de partituur daarom met scepsis omgeven. Pas sinds de tweede helft van de twintigste eeuw is het werk algemeen geaccepteerd als Monteverdi’s opera en is het snel in populariteit gestegen.
De opera gaat in het kort over de terugkeer van Ulisse (Odysseus) naar zijn vaderland, het eiland Ithaka, waar hij koning is. Zijn vrouw Penelope wordt ondertussen echter belaagd door tal van minnaars die met haar willen trouwen en haar verzekeren dat Ulisse dood is. Geholpen door de goden, zijn trouwe dienaar Eumete en zijn zoon Telemaco weet Ulisse ongemerkt het paleis binnen te komen, waar hij orde op zaken stelt.
Wat de opera in mijn ogen interessant maakt, zijn de vele personages die Monteverdi en zijn librettist Giacomo Badoaro gebruiken. De klassieke, mythische geschiedenis van Ulisse en Penelope is aangekleed met allerlei minder belangrijke, maar wel boeiende scènes. Melanto en Eurimaco zorgen bijvoorbeeld voor een stukje romantiek in de kringen van het hofpersoneel en de vreetzak Iro is één en al komische noot.
Daarnaast zijn er vele fraaie muzikale momenten te horen, zoals de treurzang van Penelope aan het begin van de opera, diverse klinkende duetten en de trio’s van de drie minnaars van Penelope, waarin bas, tenor en countertenor prachtig mengen.
Cyril Auvity is een perfecte keuze voor de rol van Telemaco
Het Teatro Real uit Madrid maakte in 2009 in samenwerking met het Teatro La Fenice uit Venetië een nieuwe productie van de opera. Dirigent William Christie en regisseur Pier Luigi Pizzi kregen de artistieke leiding. Een duo dat zich wel vaker samen aan barokopera’s waagt – zoals enige tijd geleden met een Orfeo in Madrid, ook op dvd uitgebracht.
Met Christie op de bok (of beter: achter de klavecimbel) zit je altijd goed. De barokspecialist heeft niet alleen een enorme staat van dienst, hij maakt het ook iedere keer weer waar, met frisse, expressieve uitvoeringen. Ook hier in Madrid.
Wat Pizzi betreft: wie wel eens eerder iets van hem gezien heeft, zal niet veel moeite hebben zijn hand in deze opera te herkennen. Hij gebruikt veel zwart en wit en een mix van klassieke en moderne kostuums. Het toneelbeeld is vaak sober en de scènes zijn rustig. Je moet er van houden, maar mijns inziens is er niets mis mee. Hij vertelt het verhaal zoals het is, creëert een aantal dramatisch sterke scènes en geeft bovendien de muziek alle ruimte.
In deze productie heeft Pizzi bovendien het geluk van een uitstekend acterende cast. Dat is naar mijn idee de sterkste kant van de uitvoering: alle solisten zitten goed in hun rol (vaak zelfs twee rollen) en geven geloofwaardige vertolkingen.
Ook qua zang levert de cast over het geheel genomen prima prestaties. Echt opvallend vind ik Cyril Auvity als Telemaco, een perfecte keuze voor de rol. Hij is jong in zijn zang en uitstraling en heeft een ongelofelijk pure klank, met een legato en pianissimo van grote schoonheid.
Met de Ulisse van Kobie van Rensburg kan ik eerlijk gezegd niet zoveel, ik vind hem vrij schel in zijn klinkers en mis warmte en body in zijn stem. Dat ondanks zijn intelligente, natuurlijke acteerwerk.
Christine Rice geeft met donkere stem een dramatische vertolking van Penelope en Claire Debono zingt luchtig en helder de rollen van Minerva en Amore. Verder laat Terry Wey in de kleine rol van L’Umana Fragilità een verrassend volle countertenor horen en moet Robert Burt vermeld worden als een extravagante, uitbundige Iro.