Operarecensie

Een zeldzame Bellini in een dressuurhal

Onder de Nederlandse dirigent/intendant Jan Schultz werd in de voormalige dressuurhal Wenkenhof in Riehen, vlakbij Basel, de afgelopen weken een rariteit van Bellini opgevoerd: de door grote operahuizen verwaarloosde opera Il Pirata. Een prijzenswaardig privé-initiatief, en de enige kans om Il Pirata dit jaar te horen.

Alexandra Lubchansky en Cosmin Ifrim (foto: Giancarlo Cattaneo).

Alleen al vanwege de locatie is het moeilijk de verleiding te weerstaan om naar Riehen te trekken. Wenkenhof ligt in een geweldig park in barokstijl, net buiten Basel. De voormalige dressuurhal is omgebouwd tot een plaats voor gastronomie en, tijdens vijf zomeravonden, een plaats voor opera.

Opera Riehen, dat in Wenkenhof de zomerse producties verzorgt, werd geboren in een ander Zwitsers paradijs, het legendarische Waldhaus Hotel in Sils Maria. Beide locaties zijn geen theaters. Het publiek, het orkest en het toneel moeten over één en dezelfde ruimte verdeeld worden. Het voordeel is de indrukwekkend kleine afstand tot de zangers en het koor, het nadeel is de coördinatie met het orkest.

De intendant van Opera Riehen is een Nederlander, de in Amsterdam geboren Jan Schultsz. Hij stond ook op de bok tijdens de vijf voorstellingen van Il Pirata. Dat deed hij met veel enthousiasme en een grote voorkeur voor forte, waarmee hij Verdiaanse en veristische effecten uit Bellini’s vroege meesterwerk haalde.

Als je de recensies leest die na de wereldpremière van Il Pirata in 1827 in de Scala werden geschreven, begrijp je wat er zo speciaal is aan deze partituur en aan Bellini’s muzikale innovatie. Bellini herstelde de natuurlijkheid van de zang, om zo de meest sublieme expressie van gevoelens te bereiken. Dit opende nieuwe muzikale wegen na Rossini, die met Semiramide al het summum van het belcanto had bereikt en sinds 1824 Italië had verlaten.

Daarbij mag één fundamenteel aspect niet vergeten worden: de drie zangers die de hoofdrollen van Imogene, Gualtiero en Ernesto zongen in Il Pirata, waren drie van de grootste Rossini-sterren in die tijd. De vernieuwing die Bellini introduceerde, was dus in alles gebaseerd op het belcanto.

Zo had Rubini, de goddelijke Rossini-tenor, geen problemen met de stratosferische hoogte van de rol van Gualtiero, maar wel met het versieringsloze ‘canto spianato’, waar een diep gevoel voor frasering en natuurlijke schoonheid van de stem voor vereist is.

Michaela Mehring (foto: Giancarlo Cattaneo).

Gezien deze noties mag het duidelijk zijn dat de keuze van Opera Riehen om dit werk uit te voeren net zo riskant was als het leven van een piraat. Zelfs grote operahuizen zouden problemen hebben met het vinden van de juiste zangers voor de rollen. Jan Schultsz kon dan ook geen wonderen verrichten op dit gebied.

Alexandra Lubchansky (Imogene) en Cosmin Ifrim (Gualtiero) waren beide even overspannen in hun vertolkingen, maar wonnen mijn sympathie vanwege de enorme toewijding waarmee ze hun buitenproportionele uitdaging te lijf gingen. Dezelfde waardering viel Stanislav Kierner (Ernesto) en Michaela Mehring (Adele) ten deel.

Meer gemak en lichtheid kwam van de jonge IJslandse tenor Sveinn Dúa Hjörleifsson, die een geloofwaardig en vocaal zeer aangename Itulbo zong. Hij acteerde daarbij op een natuurlijke wijze, ondanks de nogal verwarrende en vervreemdende interpretatie van de karakters die regisseur Reto Nickler gaf.

Voor mij is het altijd een positieve ervaring om een operaproductie geboren te zien worden dankzij de betrokkenheid en sponsoring van particulieren, bedrijven en lokale instituten. Niettemin hoop ik dat de organisatoren voor de vijfde editie volgend jaar terug zullen grijpen op opera’s van Rossini of Salieri, die wellicht beter passen in de setting van de Wenkenhof of het Waldhaus Hotel in Sils Maria.

Zie voor meer informatie de website van Opera Riehen.

Alessandro Anghinoni is correspondent van Place de l’Opera in Berlijn en Zürich. Hij is vertaler van beroep en schrijft regelmatig over opera. Voorheen voor bladen als Opernwelt, tegenwoordig op zijn blog Operello&Operella.

Vorig artikel

Reisopera start kaartverkoop Siegfried

Volgend artikel

Legendarische tenor Paprocki overleden

De auteur

Alessandro Anghinoni

Alessandro Anghinoni

4Reacties

  1. Steven Surdèl
    8 september 2010 at 11:48

    Gelukkig zijn er van deze opera toch nog 19 opnamen bekend, waaronder één met een niet meer zo solide Maria Callas (op EMI, niet aan te bevelen, beter Melodram en misschien ook op Mytho) en maar liefst vijf met Montserrat Caballé (vgl.: http://www.operadis-opera-discography.org.uk). Bovendien moet er een DVD zijn van een uitvoering tijdens het Festival van Martina Franca van 1987 (ibid.).

  2. Alessandro
    8 september 2010 at 19:43

    …and I hope there will be one day some great performance of this beautiful piece…

  3. Steven SURDÈL
    9 september 2010 at 10:10

    It is always a matter of taste of course, but I can hardly imagine anyone to be disappointed with Montserrat Caballé! Her voice quite suits the part, especially on the official HMV (now EMI) version, in which she perfoms together with her husband, Bernabé Marti. If you ask me, it may well have inspired the both of them…

  4. Victor Baarn
    5 januari 2011 at 10:42

    In de Vara Matinee van 2003 is deze opera in het Concertgebouw uitgevoerd. Eén van m’n meest dierbare muzikale herinneringen. Daar hadden ze overigens beslist geen moeite met de cast; De jonge Italiaanse tenor Stefano Secco, de Russische bariton Albert Shagidullin, en natuurlijk Nelly Miricioiù. Een uitvoering van uitzonderlijk hoog niveau, oude tijden herleefden. Beter dan de uitvoering in 2002 in Parijs met Renee Fleming en opnieuw Albert Shagidullin welke ik op cd heb. In die uitvoering werd wat mij betreft teveel geschmierd.

    In het illegale circuit is de stereo-radio opname van de Matinee Pirata overigens verkrijgbaar.