Glamourloze Im Weißen Rößl in Berlijn
Im Weißen Rößl van Ralph Benatzky is een stuk vol glamour en sexappeal, maar in de productie van Sebastian Baumgarten bij de Komische Oper Berlin komt daar weinig van terecht. Teleurstellend.
Doch man sieht allmählich ein, man muß hübsch bescheiden sein. Deze afscheidsuitspraak van de keizer in Im Weißen Rößl kan als motto voor de gehele avond bij de Komische Oper in Berlijn dienen. De leus valt ook op de speculaasbruine gevel van het Rössl-Hotel te lezen – als een steeds terugkerende slogan.
Waar zal ik beginnen? Misschien van tevoren met de opmerking van regisseur Sebastian Baumgarten dat de inhoud van het singspiel toch niet deugt en dat hij zich daarom concentreert op de revue-kant van de operette. Hij ziet het werk als een onsamenhangende aaneenrijging van scènes, slapstick en zangnummers en vindt dat duidelijk afdoende.
Maar wat heeft dat alles met de Weißen Rößl te maken? Het klopt van geen kant: de door drugs bedwelmde kelner Leopold (wel geweldig geacteerd door Max Hopp) en de dronken, hysterische waardin Josefa (Dagmar Menzel veegt in indrukwekkend tempo over de bühne) contrasteren met de vage foto’s van bergen op de achtergrond, die bij de Wolfgangsee zelfs met veel fantasie niet te zien zullen zijn.
Een revue moet het hebben van ballet, koor en glamour, maar deze aspecten lijken aan de regisseur voorbij te gaan, ondanks dat hij zich op Erik Charell, de schrijver van het stuk in de jaren dertig, beroept. Charell maakte een show met alles erop en eraan. Bij hem vermaakten meiden in schaarse ‘Dirndln’ en jongens in strakke ‘Lederhosen’ het publiek, maar hier ontbreken zij volledig.
Het koor en de dansgroep moeten in twijfelachtige kostuums optreden; van een fatsoenlijke uitvoering zijn ze ver verwijderd. Een huppeldansje rondom een hooiberg is nog geen aansprekende dansvoorstelling…
En waar is de glamour? Het toneel is in koud, wit licht gehuld, waardoor er geen enkele sfeer totstand kan komen. Kille in plaats van erotische opwinding en slapstick in plaats van sexappeal beheersen bijna vier uur lang het verhaal
Trots wordt er van tevoren verteld dat men de oorspronkelijke orkestversie uit 1930 gevonden heeft en deze voor het eerst weer opvoert. Een geweldig plan, dat echter in een wollig geheel ten onder gaat. Het orkest onder Koen Schoots, sinds kort de muzikaal directeur van de Vereinigten Bühnen Wiens, is niet in staat tot nuancering; enkel het jazzcombo lukt het om af en toe de eenzijdige klank te doorbreken. En de brassband van de Berliner Verkehrsbetriebe brengt iets realistisch in het surreële toneelbeeld. Maar waarom er een pianist permanent op het toneel zit om de zangers te begeleiden, blijft onduidelijk.
Onduidelijk blijven nog vele andere dingen. Vooral de vraag waarom een bestaand stuk, dat een groot succes was, zo zwaar aangepast is? En dat ook nog met zo’n middelmatige artistieke uitvoering. Op de fantastisch jodelende Mirka Wagner als ‘Briefträgerin Kathi’ na – een muzikaal hoogtepunt – mis ik bij de uitvoerders uitstraling en persoonlijkheid. Al kan dat ook liggen aan het feit dat de regisseur niet erg geïnteresseerd is in de ontwikkeling van de karakters.
Op deze manier blijven Sigismund van Peter Renz en Klärchen van Julia Giebel wonderlijk kleurloos, bralt de Wilhelm Giesecke van Dieter Montag maar wat rond, gedraagt zijn dochter Ottilie (Kathrin Angerer) zich als een ondeugend kind, is Christoph Späth als Dr. Siedler (die merkwaardigerwijs Erich in plaats van Otto heet) eerder een smerige advocaat dan een elegante pleitbezorger en ontbeert het Irm Hermann aan de status die bij haar rol als Kaiser hoort.
Een avond zonder humor en ironie, zonder sexappeal en glamour. De slapstick regeert. Vandaar waarschijnlijk die leus: Man muß hübsch bescheiden sein.
Marie-Theres Arnbom is correspondent van Place de l’Opera in Wenen. Ze is historicus, auteur, curator en cultuurmanager en heeft diverse boeken op cultuur- en muziekgebied geschreven. Zie www.arnbom.com.
1 Reactie
I wonder what happened to the Reisopera’s plan to stage this 1930 version of RÖSSL?