Voor stem en vaderland
Coen Ruivenkamp loopt al jaren rond in het operawereldje. Wat hem opgevallen is? Er is amper plaats voor Nederlandse zangers op het Hollandse toneel en er wordt slordig met stemtypes omgesprongen. Reden voor de dirigent om dat te veranderen door een operastudio op te richten.
Dirigent, pianist en organist Ruivenkamp is druk bezig zijn plan op poten te zetten. Als ruggensteun is hij allereerst een stichting aan het vormeren, waar operaliefhebbers van allerlei gading bij betrokken zijn (artsen, notarissen, zakenmensen). Het is de bedoeling dat Ruivenkamp onder de (financiële) hoede van die stichting zijn naar eigen zeggen ‘wilde ideeën’ gaat uitvoeren.
Het belangrijkste dat hij wil opzetten is een soort operastudio. Daarin wil hij samen met een team van vakmensen Nederlandse zangers gaan coachen. Want dat is volgens hem hard nodig. „Er is hier ontiegelijk weinig voor Nederlandssprekende zangers. Als solist kun je hier niets doen.”
Volgens Ruivenkamp vertrekken veel zangers door dat gebrek aan werk naar het buitenland. Duitsland bijvoorbeeld. „Als ik Nederlandse zangers nodig heb, moet ik naar Duitsland bellen”, zegt hij. „Daar, in Duitsland, wordt elke zanger zeer goed opgeleid. Discipline staat er hoog in het vaandel. Maar waarom moet dat in Duitsland? En waarom krijgen bijvoorbeeld de zangers van het zeer goede koor van de opera in Amsterdam nooit een kans in een hoofdrol? Waarom zijn het altijd buitenlanders?”
Pas als een Nederlander het gemaakt heeft in het buitenland, door bijvoorbeeld in Verona of in het Scala te zingen, wordt hij warm onthaald in Nederland. „Maar dat is de verkeerde manier”, zegt Ruivenkamp. „Het moet net als met onze voetballers gaan. We leiden ze zelf op en daarna worden ze gevraagd door het buitenland. We hebben verantwoordelijkheid voor ons eigen operagebeuren.”
Berggeit
Ruivenkamp neemt iets van die verantwoordelijkheid met zijn operastudio, die Den Haag als thuisbasis moet krijgen. Het idee wordt toegejuicht door Nederlandse zangers. Al is het allemaal nog in oprichting, er hebben zich nu al enkele enthousiastelingen gemeld.
Wat kan een jonge zanger in zijn studio verwachten? „Als er bijvoorbeeld een tenor naar me toekomt, ga ik allereerst na: wat voor tenor is hij?” legt Ruivenkamp uit. „Want daar zitten veel verschillen in. In eerste instantie kun je dat horen, maar je kunt het ook zien.”
„Je moet weten wat er in een keel zit”
Die ‘fysieke’ benadering kreeg Ruivenkamp van zijn vader mee, een bekend operadirigent. Zijn vader liet alle zangers altijd een uitgebreid onderzoek ondergaan door een keelarts. „Alle stemmen werden bekeken, de tongen eruit getrokken; dat zijn herinneringen die je bijblijven”, vertelt hij. „Ik ga zelf ook veel met kno-artsen om. Je moet weten wat er in een keel zit. Hoe de mondholte is en, erg belangrijk, waar de overgang van de stem zit, van onderregister naar bovenregister.”
In de studio van Ruivenkamp wordt dat allemaal onderzocht door een deskundige arts – hij heeft er al eentje op het oog. Dat stemonderzoek fungeert daarna als spoorboekje voor de verdere coaching. „Als zo’n tenor dan bijvoorbeeld zegt dat hij een aanbod heeft om in Il Trovatore te zingen, zeg ik: doe dat niet. Je zet ook niet een wielrenner in de bergen in als het geen berggeit is. Zo iemand gebruik je op de vlakke weg.”
Met de stem van de zanger(es) als leidraad gaat Ruivenkamp een repertoire opbouwen van drie à vier opera’s. Daar betrekt hij ook een regisseur bij. „Ik vind dat je de rol moet kunnen acteren. Daar wordt nu weinig tijd aan besteed. Dan zie je bijvoorbeeld een liefdesscène waarbij de sopraan nog geen twee seconden naar de tenor kijkt. Hoe kan dat nou?”
Naast die arts en acteur wil Ruivenkamp nog meer specialisten inschakelen, zoals een zangpedagoog die het repertoire van de betreffende zanger goed beheerst. Het hele traject moet leiden tot een cd-opname van het repertoire. Met die cd wil Ruivenkamp de zanger gaan promoten. Bij Nederlandse theater welteverstaan, in de hoop dat er ook eens autochtone producties op de planken worden gezet.
„Ik leg een zanger wel aan de ketting”, waarschuwt de dirigent. „Buiten de studio om mag hij best wat anders doen, maar ik moet 100 procent achter de stukken staan die wij doen. Ik denk bijvoorbeeld dat je niet moet beginnen met de hoofdrollen, maar met bijrollen; een rol als Lola in Cavalleria rusticana. Een zangeres zal snel zeggen: dat kan ik niet hoor, dat is zo’n kleine rol. Maar je moet onderaan beginnen.”
Ruivenkamp verwacht na de zomer zijn project te kunnen starten. Al probeert hij de kosten via sponsoring te drukken, zangers moeten niet denken dat het ze niets kost. „Maar een zanger investeert hiermee in zichzelf.”
Operaorkest
Bij de studio alleen houden Ruivenkamps ideeën echter niet op. „Op een gegeven moment kan ik misschien het materiaal aan stemmen dat ik in huis heb zelf gaan gebruiken om een opera in elkaar te zetten.”
Maar daar komt meer bij kijken. Kan hij het bij de cd-opname nog af met een pianobegeleiding, een operaproductie vraagt om een orkest. En goede operaorkesten zijn schaars in Nederland, vindt Ruivenkamp. „Eigenlijk hebben we geen operaorkesten en er is een nood aan betaalbare orkesten. Maar daar heb ik ook ideeën over.”
Ruivenkamp wil een groep van zo’n 45 jonge musici (‘dat past in een bus’) bij elkaar brengen. Voor elk belangrijk instrument wil hij een geroutineerd speler strikken, die verantwoordelijk is voor de hele ‘divisie’. Het orkest kan vervolgens aangevuld worden met bijvoorbeeld studenten van het conservatorium. „Zo kun je promoten wat het is om opera’s te spelen en kun je jonge musici helpen om de sprong naar een professioneel orkest te maken.”
Het operaorkest zou eveneens na de zomer moeten starten. Wellicht kan het zelfs al de operaproductie van Ruivenkamp in oktober/november begeleiden.
Ruivenkamp hoopt verder dat hij het orkest kan gaan verhuren aan collega’s, zodat er „best een kans is op een salarisje voor de muzikanten”. Voorwaarde is wel dat zijn collega’s zijn repertoirekeuze respecteren.
Als het orkest van de grond komt, begint het plan aardig in de richting van een ‘Haagse Opera’ te gaan. Ruivenkamp zit ook met de naam ‘Residentie Opera’ in zijn hoofd. Een eigen opera is een idee dat al decennia door de hofstad waart, maar nog nooit concreet geworden is. „Eigenlijk zou elke grote stad een opera moeten hebben, net als in Duitsland”, zegt Ruivenkamp. „Nu is er gewoon te weinig opera in Den Haag, terwijl er mogelijkheden genoeg zijn. Maar eerst de studio. Ik ben geen duizendpoot.”