Calleja: ‘Pavarotti is voor mij nummer één’
Joseph Calleja debuteerde deze week, op 3 december, als Hoffmann in Les contes d’Hoffmann bij de Metropolitan Opera. Een nieuwe mijlpaal in de snelle opmars die de Maltese tenor maakt op het internationale operatoneel. Basia Jaworski sprak hem over zijn grote voorbeelden en favoriete muziek.
Joseph Calleja (de naam spreek je op zijn Spaans uit) heeft het helemaal gemaakt. Op zijn negentiende (sic!) zong hij al Leicester uit Maria Stuarda van Donizetti bij de Nationale Reisopera in Nederland, een rol die hij in Bergamo herhaalde en die gefilmd werd door Dynamic (33407).
Een enorme prestatie, waar je toch op zijn minst stil van wordt. Zijn stem was toen licht en zoetig en zijn hoge noten soepel en zuiver, een beetje Tagliavini-achtig
Hij tekende een exclusief contract met Decca, een platenmaatschappij waarvoor hij inmiddels twee recitals heeft opgenomen (een derde schijnt onderweg te zijn).
Vijf jaar geleden, op zijn 26e, maakte hij zijn debuut bij De Nederlandse Opera als Duca van Mantua in Rigoletto van Verdi. Vlak daarvoor had ik een leuk telefonisch gesprek met hem, heel laat op de avond.
Je maakt carrière in een duizelingwekkend tempo. Wat vind je er zelf van?
,,Ik vind het een beetje eng, het komt allemaal zo vreselijk vroeg en snel en het drukt als een soort last op mij. Mensen verwachten van je dat je iedere avond geweldig zingt, maar het kan niet, de menselijke stem is geen viool. Aan de andere kant: wat een fantastische ervaring!”
In een gesprek vertelde Marilyn Horne mij eens dat ze jonge zangers op het hart drukt om zich niet te haasten, om het vooral rustig aan te doen.
,,Ik weet het. Maar het is tegenwoordig zo vreselijk moeilijk! Ik denk dus dat je je wel moet haasten, maar op een goede manier. Dat wil zeggen: studeren als een gek, werken als een gek, maar heel erg kieskeurig zijn met het repertoire dat je zingt. Dus voorlopig geen Puccini, op een enkele Rodolfo na. En ook niet meer dan één per jaar – dit jaar zing ik hem in Frankfurt, samen met mijn vrouw.
Je wordt vaak vergeleken met zangers van vroeger. Hoe komt dat?
,,Ik heb een geweldige band met mijn leraar, de Maltese tenor Paul Asciak, die nu 88 jaar oud is. Hij liet me veel naar de oude zangers luisteren: Schipa, Gigli, Alain Vanzo… En nog steeds neem ik lessen bij hem, iedere keer als ik op Malta ben. Ik leer altijd veel van hem.
Mijn liefde voor de opera begon toen ik Mario Lanza had gehoord in een film. Wat een fantastische zanger! In zijn eentje bezat hij een charisma van vier of zelfs vijf tenoren. Ik heb al zijn cd’s. En het kan me niet schelen dat hij zong met microfoon. Ik heb niets tegen cross-overs, zeker niet als het goed wordt gedaan. En wat is dat eigenlijk, cross-over? Voor mij betekent dit plezier hebben, het maken van goede muziek.
Ik ben zelf geen Mick Jagger of Robbie Williams, ik ben een operazanger en ik blijf een operazanger. Maar als je het doet zoals bijvoorbeeld de drie tenoren het hebben gedaan, dan vind ik het fantastisch. Waarom moet een operahuis de enige plek zijn voor het zingen van opera?
Vroeger brachten mannen in Venetië – in heel Italië eigenlijk, en ook op Malta – een serenade aan hun verloofden door het zingen van een opera. Ze stonden daar, in het open raam, als in een operaloge. Zo heeft ook mijn leraar zijn vrouw ontmoet. Bovendien: waren operazangers van negentig, honderd jaar geleden niet wat popzangers nu zijn? Zeker op Malta!”
Je zingt geen Mozart, waarom?
,,Misschien omdat niemand het me vraagt? Het is jammer, want Mozart is heel erg goed voor mijn stem. Ooit zong ik Don Ottavio tijdens een zeer klein operafestival in Regensburg, maar de laatste tijd is er geen vraag naar. Ik hoop het in de toekomst wat meer te kunnen zingen. Ferrando misschien? Geen Tamino, die vind ik niet interessant genoeg, maar Idomeneo bijvoorbeeld weer wel.
Aan Lieder waag ik me nog niet, zeker ook omdat ik het Duits niet beheers. Trouwens, er bestaan zulke geweldige Italiaanse liederen, dat spreekt me nog meer aan. Maar goed, voorlopig blijf ik bij Bellini en Donizetti, bij Rigoletto en La Traviata. Bovendien wil ik tijd overhouden voor mijn familie, mijn familie betekent alles voor mij.
Je leraar liet je vroeger veel naar de oude zangers luisteren, welke van hen is je favoriet?
(Het blijft even stil.) ,,Ik kan niet kiezen, het zijn er zoveel…”
Toch wil ik dat je er één noemt.
,,Luister, als ik morgen doodga en maar naar één stem mag luisteren, de laatste stem in mijn leven, dan wordt het Pavarotti. Hij is mijn allergrootste favoriet, mijn echte idool. Er waren en er zijn veel meer mooie en grote stemmen, maar Pavarotti is voor mij nummer één.”
En als je morgen verbannen wordt naar Siberië en maar één aria mag meenemen, wat wordt het dan?
(Weer wordt het stil, deze keer gaat hij het met zijn vrouw overleggen.) ,,O sole mio! Kan me daar goed van pas komen! Maar nee, als ik serieus moet zijn, dan denk ik dat het de eerste aria van Des Grieux zal zijn, uit Manon van Massenet. Het is zo subtiel, zo ongekend mooi in zijn ogenschijnlijke eenvoud, maar het vereist heel wat techniek en sensibiliteit om het te kunnen zingen. En die orkestrale begeleiding van ‘tatatatatata’, zo simpel dat het bijna dom lijkt, maar toch o zo mooi … Ja, die ga ik beslist meenemen.”
Op 19 december (mijn verjaardag!) ben ik in de bioscoop om naar Calleja’s allereerste Hoffmann te kijken, een rol die hij van Villazón heeft overgenomen. U toch ook?
3Reacties
………….en dan te bedenken, dat ik in september 2001, drie maal in het koor de Rigoletto met deze hele aardige Maltees in Rotterdam heb gezongen en daar blijf ik hééééél gewoon onder.
Hans van Verseveld
Mooi stuk, Basia!
Groet, Thea Derks
De naam spreek je dus niet op z’n Spaans uit.