Achtergrond

Michael Gielen bleef niet wachten

Op 8 maart overleed dirigent Michael Gielen; hij werd 91 jaar. Gielen leverde een belangrijke bijdrage aan de operacultuur in Duitsland, maar was in de jaren zeventig ook enkele jaren chef-dirigent bij de Nederlandse Operastichting in Amsterdam. Een terugblik.

Michael Gielen (rechts) in repetitie voor Wozzeck in Amsterdam (1973), met links regisseur Michael Geliot. (© Maria Austria)

In november 1971 werd aangekondigd dat de toen 43-jarige Oostenrijkse dirigent van Duitse afkomst Michael Gielen muzikaal leider zou worden van de nog piepjonge Nederlandse Operastichting in Amsterdam. Het opera-instituut had onder leiding van de Brusselse intendant Maurice Huisman een opvallende aanloop gemaakt, met veel aandacht voor recente en nieuwe werken, zoals Lulu van Alban Berg en Reconstructie van een Nederlands componistencollectief. Maar een echte muzikaal leider was er niet, zelfs geen eigen operaorkest. Laat staan een eigen operatheater.

Op het moment dat Huisman zich eind 1970 terugtrok, werden er wel plannen ontwikkeld voor een nieuw operahuis in Amsterdam. Met dat vooruitzicht liet Gielen zich overhalen om een contract voor vijf jaar te tekenen, ingaande in 1973.

Dat de keuze op hem viel, kan in verband worden gebracht met Maurice Huisman, want in Brussel was Gielen chef van het Nationale Orkest van België. Gielen was ook goed thuis in het operarepertoire, onder meer doordat hij vanaf 1960 vijf jaar als chef-dirigent van de Koninklijke Opera in Stockholm werkte. En hij ontpopte zich als pleitbezorger van eigentijdse werken. Hij dirigeerde de wereldpremières van Ligeti’s Requiem, Stockhausens Carré en de opera Die Soldaten van Bernd-Alois Zimmermann.

Artistieke top

Samen met Gielen werd de toen al spraakmakende Duitse regisseur Götz Friedrich in de artistieke leiding van de Nederlandse Operastichting opgenomen, met aan het hoofd de Nederlander Hans de Roo als intendant. Er stond de Nederlandse operacultuur een grote toekomst te wachten.

Het wilde echter niet opschieten met de bouw van dat dringend gewenste operatheater. Dat was voor Gielen aanleiding om al na twee jaar de muzikale leiding neer te leggen. Hij wilde niet blijven wachten totdat het eindeloos schuiven met bouwplannen en financieringsregelingen tot een beslissing zou leiden.

Michael Gielen (rechts) leidde veel wereldpremières, waaronder Ein Traumspiel van Aribert Reimann (midden) in 1965. (beeld Stadtarchiv Kiel / Creative Commons-licentie CC BY-SA 3.0 DE)

Pas in september 1986 werd het Muziektheater aan het Waterlooplein geopend. Precies drie maanden daarvoor dirigeerde Gielen voor het laatst in Amsterdam, in de Stadsschouwburg. Het Holland Festival presenteerde een gastoptreden van de Oper Frankfurt met Die Entführung aus dem Serail, in een regie van Ruth Berghaus. Gielen was naar Frankfurt overgestapt toen hij in 1975 zijn Amsterdamse contract openbrak. Hij ontwikkelde in samenwerking met Berghaus een periode van bloei in het Duitse operahuis.

Falstaff

Die Zauberflöte was de eerste productie die Michael Gielen in de Stadsschouwburg in Amsterdam dirigeerde, als gast bij de oude Nederlandsche Opera, die in 1966 werd opgeheven. In 1972 keerde hij terug als gast-dirigent, nu bij het nieuwe opera-instituut, met Verdi’s Falstaff.

Falstaff was Gielens eerste samenwerking met Götz Friedrich als regisseur en de aanloop naar hun vaste aanstelling. Het was een geweldige productie, met Gabriel Bacquier in de titelrol. De voorstelling ging in het Circustheater Scheveningen in première en voerde daarna naar de Amsterdamse Stadsschouwburg. Een herhaling volgde al na twee seizoenen.

Gielen dirigeerde daarna nog zeven nieuwe producties, waarvan twee – Tristan und Isolde en Le nozze di Figaro – met Götz Friedrich als regisseur. Mozart deed hij twee keer: Idomeneo in 1973 (met Elly Ameling als Ilia, de enige keer dat zij verscheen op het operatoneel) en Le nozze di Figaro in 1974 (met onder meer de piepjonge Catharina Malfitano als Susanna). In de herinnering is gebleven dat Gielen met zijn straffe stijl van dirigeren Mozart helder en vitaal tot klinken bracht.

In het nieuwere repertoire trad hij alleen met Wozzeck naar voren, in 1973, met Jan Derksen onvergetelijk in de titelrol. Daarna volgden Tristan und Isolde (1974), Salome (1974), Madama Butterfly (1975), Macbeth (1976), met Jan Derksen in de titelrol en Pauline Tinsley als Lady, en Elektra (1977), met Harry Kupfer voor het eerst als regisseur bij de Nederlandse Operastichting.

Beslissende impulsen

In het liber amicorum dat in 1988 werd samengesteld bij het afscheid van Hans de Roo als intendant schreef Gielen: “Het gebeurt niet dikwijls dat een theater door een directiewisseling op een hoog artistiek niveau wordt gebracht en daarbij internationale erkenning verwerft. Hans de Roo heeft dat wonder in Nederland teweeggebracht. Hoewel zijn liefde en toewijding in de eerste plaats op het terrein van de muziek lagen, begreep hij dat de beslissende impulsen voor een levend muziektheater van regisseurs moeten uitgaan, en het aantrekken van Götz Friedrich en Harry Kupfer heeft op dit punt voor het muziektheater in Nederland nieuwe perspectieven geschapen.”

Götz Friedrich (overleden in 2000) bleef langer verbonden aan de Operastichting; zijn laatste regie betrof Don Giovanni in november 1984. Die hechtte niet alleen levendig in de herinnering om de bloedvlek die de hele voorstelling door oplichtte op de plek waar de Commendatore was doodgestoken, maar ook om het sensationele zingen en acteren van John Bröcheler als de Don.

Over zichzelf schreef Gielen in het liber amicorum dat hij trots was om een bijdrage te hebben kunnen leveren aan de ontwikkeling van het gezelschap naar internationaal niveau, in een aangename en hartelijke sfeer van werken. Noch Gielen noch Friedrich keerden terug in het Muziektheater dat hen als een luchtspiegeling voor ogen was gehouden.

Vorig artikel

Reisopera speelt uitstekende Sondheim

Volgend artikel

Keenlyside geeft recital in Concertgebouw

De auteur

Franz Straatman

Franz Straatman