Achtergrond

Mijn Strauss: Arabella

Richard Strauss componeerde vijftien opera’s. Peter Franken zag er elf meerdere keren in het theater. In een serie kijkt hij terug op memorabele voorstellingen van al die titels. In deel zeven: Arabella in Parijs.

Renée Fleming als Arabella bij de Opéra national de Paris. (© Ian Patrick / Opéra national de Paris)

Mijn eerste Arabella zag ik in 1994 in Duisburg, een aardige voorstelling met Beatrice Niehoff in de titelrol. Die bij de Deutsche Oper Berlin in 2006 was een regelrechte tegenvaller, maar gelukkig werd de teleurstelling datzelfde jaar meer dan goedgemaakt door een zeer geslaagde voorstelling in Luik. Ook in Essen en Amsterdam zag ik aardige producties, al vond ik die van Christof Loy – een overname van de Oper Frankfurt, met die witte doos – wat te steriel. Ik geef de voorkeur aan Parijs, vanwege Renée Fleming in de titelrol en de Mandryka van Michael Volle.

Arabella was de laatste Strauss-opera waar Hugo von Hofmannsthal het libretto voor schreef. De in 1874 in Wenen geboren schrijver/dichter bracht een zeer groot deel van zijn leven door in de zogenoemde Donaumonarchie, waarvan Franz Josef zowel keizer (van Oostenrijk) als koning (van Hongarije) was. Omdat in die tijd op vrijwel alles het etiket ‘Kaiserlich und Königlich’ (KuK) werd geplakt, sprak men ook wel spottend over Kukanië.

Von Hofmannsthal wist zich nooit goed van deze periode los te maken. Stefan Zweig, die hetzelfde gymnasium in Wenen bezocht als Von Hofmannsthal, omschreef hem in de terugblik op zijn eigen leven als iemand die verdwaald was in een verkeerde tijd. Dat verklaart waarschijnlijk de immense melancholie die uit de romantische komedie Arabella spreekt. Von Hofmannsthal schreef als het ware een libretto dat gebaseerd was op de generatie van zijn eigen ouders. De opera heeft hij nooit gehoord, want na zijn dood in 1929 duurde het nog ruim drie jaar voordat het werk op 1 juli 1933 in première ging bij de Semperoper in Dresden.

Arabella was in 2012 in de Opéra Bastille in Parijs te zien, met Renée Fleming in de titelrol. Fleming was een vaste gast in Parijs en zong daar onder anderen de Marschallin in Der Rosenkavalier (coproductie met de Salzburger Festspiele) en de gravin in Capriccio, waarvan ook een zeer succesvolle dvd is uitgebracht. In Parijs tekende Marco Arturo Marelli voor de enscenering en de decors.

Marelli heeft al menig opera van Strauss voor zijn rekening genomen en kan met recht worden beschouwd als een ervaringsdeskundige. Voor zijn Arabella in Parijs maakt hij gebruik van een draaiende strip in de toneelvloer en van hoge, draaiende panelen. Als deze allemaal in het gelid staan, vormen ze een gesloten, halfronde achterwand. In combinatie met de vloer genereren ze de mogelijkheid tot voortdurende decorwisselingen, wat het geheel een rustig soort dynamiek verschaft.

Het gebruik van rekwisieten is uiterst spaarzaam. Voor aanvang van de voorstelling staan er een paar meubelstukken, die één voor één door verhuizers worden weggedragen op aanwijzing van een majordomus. Het symboliseert de desolate financiële situatie van de familie Waldner: alles wordt verpand of is al verkocht. Als Mandryka later ten tonele verschijnt, is er nog slechts een reiskoffer waarop hij kan gaan zitten.

De kostuums verwijzen vagelijk naar het Wenen van rond de eeuwwisseling. Een beetje edwardiaans, à la de familie Bellamy. Op zich past het in het beoogde tijdvak van deze bitterzoete komedie. Al met al is het prettig om naar te kijken en geschikt om het verhaal tot in de kleinste details geheel conform het libretto ten uitvoer te brengen.

Graaf Waldner werd vertolkt door Kurt Rydl, die zijn personage neerzette als een type Baron von Ochs, wat in deze setting prima werkt. Vocaal worden er geen al te hoge eisen aan hem gesteld en dat is ook maar beter zo. De in Amsterdam als Fricka welbekende Doris Soffel vertolkte Arabella’s moeder, verdienstelijk, zonder al te zeer op te vallen. Veel waardering van het publiek was er voor de Zdenka van Julia Kleiter en de Matteo van Joseph Kaiser.

De kleine rol van Fiakermilli kwam voor rekening van Iride Martinez. Deze sopraan excelleert niet alleen in vocale acrobatiek, maar is ook een uitstekende comédienne. Wie haar echt eens wil zien uitpakken, kan ik de dvd-opname van Ariadne auf Naxos uit Dresden (ook een enscenering van Marelli) ten sterkste aanbevelen. Haar Zerbinetta is absoluut fantastisch, zowel qua zingen als qua acteren.

Bariton Michael Volle als Mandryka was voor mij de ster van de middag. Uitstekend zingend en acterend zette hij in prima verstaanbaar Duits met verve een provinciale grootgrondbezitter neer, zich welbewust van het feit dat voor de hoofdstedelingen Slavonië niet meer is dan een ‘backwater’ dat ze nauwelijks op de kaart kunnen aanwijzen, maar evenzeer zelfbewust in zijn optreden omdat hij (heel erg) rijk is en graaf Waldner geheel en al aan de grond zit.

En dan Arabella. Renée Fleming zong prachtig en zuiver (bij Strauss niet altijd even gemakkelijk) en zette de rol overtuigend neer. Toch was ik niet helemaal tevreden over haar. Het was alsof ze bij elke registerwisseling ook compleet van stem veranderde, waardoor ik de continuïteit miste in wat vloeiende lange lijnen hadden moeten zijn.

Philippe Jordan leidde het goed spelende orkest van de Opéra national de Paris op adequate wijze en kreeg daarvoor ook veel bijval van het publiek.

Vorig artikel

Nieuwe compositie Tsoupaki reist door Europa

Volgend artikel

Metropolitan Opera heropent op 31 december

De auteur

Peter Franken

Peter Franken