Mijn Strauss: Daphne
Richard Strauss componeerde vijftien opera’s. Peter Franken zag er elf meerdere keren in het theater. In een serie kijkt hij terug op memorabele voorstellingen van al die titels. In deel negen: Daphne in Brussel.
Bij Deutsche Oper Berlin zag ik tijdens de ‘Strauss Wochen’ van 2005 een zeer geslaagde uitvoering van dit werk. In datzelfde jaar zag ik de productie die Peter Konwitschny voor het Aalto-Musiktheater in Essen maakte, later overgenomen door De Nationale Opera. Minder geslaagd, maar met een belangrijk pluspunt: de transformatiescène aan het einde was mooi vormgegeven. In 2014 opende de Munt in Brussel met een gedenkwaardige productie van Guy Joosten van dit late werk.
Oorspronkelijk was het de bedoeling dat Daphne in een tweeluik gekoppeld zou worden aan Der Friedenstag. Die eenakter deelt het lot van Strauss’ eerstelingen Guntram en Feuersnot, dat van een vrijwel vergeten opera. Daphne is ook niet bepaald een bekend werk, zelfs voor liefhebbers van Strauss. De opera werd gecomponeerd in 1937 en beleefde in 1938 zijn première. Het werk is opgedragen aan Karl Böhm, die ook de eerste uitvoering dirigeerde.
In Daphne hoort de oplettende luisteraar veel van Strauss’ eerdere werken terug, maar niet omdat hij zichzelf klakkeloos herhaalt. De componist voegt als het ware steeds een nieuwe laag toe, waardoor je voorafgaande opera’s in een nieuw werk herkent en bemerkt dat zijn muzikale taal zich verder heeft ontwikkeld.
Daphne heeft het to the point-karakter van Salome en Elektra, maar is tevens schatplichtig aan Der Rosenkavalier, Ariadne auf Naxos, Die Frau ohne Schatten en Arabella. Zo herinnert het duet van Daphne en Leukippos sterk aan de tenor-sopraaninteracties in Arabella (denk aan Zdenka met Matteo en Arabella met Elemer). Maar Strauss is ook een stap verdergegaan, met name in de orkestpartij. Dat komt tot uitdrukking in de fenomenale slotscène, waarin Daphne transformeert tot laurierboom. Het is een stuk waar je naar kunt blijven luisteren, hooguit nog overtroffen door de slotscène van Capriccio en delen uit Die Liebe der Danae.
Er wordt wel gesuggereerd dat Daphne Strauss’ beste opera is. Gelet op de compactheid – dus zonder het langdurige gepraat en gesteggel zoals in Der Rosenkavalier, Arabella en Die schweigsame Frau – en de schitterende muziek, kan ik het daar moeilijk mee oneens zijn.
Het verhaal is ontleend aan de Metamorfosen van Ovidius. Daphne is een wat wereldvreemd jong meisje dat liever met bomen dan met mensen praat. De herder Leukippos, met wie ze haar kinderjaren heeft doorgebracht, is verliefd op haar, maar zij wijst hem af. Aan participatie in de grote boze mensenwereld is ze nog lang niet toe, laat staan aan een relatie met een man. Ze aanbidt Apollo, omdat hij staat voor zon en daglicht. ‘s Nachts is alles donker, wordt de natuur vertrapt en kan ze haar bomen niet zien.
Apollo kent haar gedachten en probeert haar voor zich te winnen. Aanvankelijk denkt ze in hem een soulmate te hebben gevonden, maar wanneer hij haar kust, schrikt ze en wijst ze ook hem af. In het vervolg doodt Apollo zijn rivaal Leukippos, krijgt snel spijt van dit godonwaardige gedrag en bewerkstelligt dat Daphne kan blijven leven in haar waan. Hij laat haar transformeren tot een laurierboom, zodat ze voor altijd verbonden zal zijn met de natuur.
In de enscenering van Guy Joosten werd de tegenstelling tussen het dromerige, willoze natuurmeisje Daphne en de haar omringende wereld benadrukt door de schaapherders uit het verhaal neer te zetten als beurshandelaren. Dat stoort niet heel erg, maar is tamelijk overbodig. Daphnes gedrag is op zich al zo afwijkend dat het niet nodig is de scherpe kantjes van de maatschappij die zij probeert te mijden nog eens aan te zetten.
Voor het overige wordt het libretto vrij getrouw gevolgd. Het beeld wordt bepaald door een reusachtige boom, even hoog en breed als het toneel, met enorme takken waarin laddertjes zijn verscholen. Bij aanvang zit Daphne hoog in zo’n tak en tegen het einde klautert ze naar het hoogste punt en verdwijnt als het ware in de boom. In geen van de ensceneringen die ik van dit werk heb gezien, is de transformatie zo prachtig en overtuigend vormgegeven. Een groot compliment voor decorontwerper Alfons Flores.
Tijdens de première werd Daphne gezongen door Sally Matthews. Ze zette een geloofwaardig wereldvreemd meisje neer en sloeg zich op bewonderenswaardige wijze door haar muzikale marathon – en dat al klimmend en klauterend.
De Amerikaanse tenor Eric Cutler oogstte de meeste bijval van alle solisten voor zijn fenomenale vertolking van de rol van de zonnegod Apollo.
Leukippos kwam voor rekening van de Deense tenor Peter Lodahl. Hij gaf een goede vertolking. Kleinere rollen waren er voor de alt Birgit Remmert en Iain Paterson, respectievelijk Daphnes moeder en vader. Remmert moest in haar partij onwaarschijnlijk laag gaan, maar slaagde daar alleszins redelijk in.
Naast vier schaapherders (hier beurshandelaren) traden ook twee dienstmaagden van Daphne op, vertolkt door Tineke van Ingelgem (Erste Magd) en Maria Fiselier (Zweite Magd). Voor de Nederlandse mezzosopraan Fiselier was het een Munt- en roldebuut, een geslaagde nieuwe stap in haar (toen nog) jonge carrière.
De muzikale leiding was in handen van Lothar Koenigs, die het orkest van de Munt authentiek straussiaans liet klinken.