Wat zwarte zangers zelf zeggen
Waarom zie je zo weinig zwarte zangers op de operatonelen? Place de l’Opera wierp die vraag ruim tien jaar geleden op en kaartte het thema door de jaren heen regelmatig aan in interviews met zwarte operazangers. Met het oog op de actualiteit bundelen we hun verhalen.
De afgelopen weken werd in een groot aantal landen geprotesteerd tegen racisme. Het zette ook operahuizen in beweging. De Metropolitan Opera in New York kwam met een verklaring waarin het erkende dat het zijn plek inneemt in de ‘racistische geschiedenis van de uitvoerende kunsten in Amerika’. De Met heeft fouten gemaakt en ziet in dat de huidige situatie nog niet goed genoeg is. Het huis wil zich de komende tijd inzetten om diversiteit, gelijkheid en inclusie op een betere manier te waarborgen.
In 1955 stond er voor het eerste een zwarte zanger op het toneel van de Met, Marian Anderson. Een ‘beschamend feit’, stelt het operahuis nu. Maar in hoeverre is de situatie 65 jaar later beter geworden?
‘Het publiek is niet divers, het toneel is niet divers, het team backstage is niet divers’, somde Russell Thomas op toen we hem in 2018 spraken rond een productie van La clemenza di Tito. Thomas kan erover meepraten, want met zijn blinkende oorbellen en donkere huidskleur voldoet hij allerminst aan het beeld dat de meeste mensen van operazangers hebben. Dat merkt hij op het vliegveld. Als de douane hem vraagt wat hij in het betreffende land komt doen en hij zegt dat hij musicus is, is de reactie meestal: ‘Oh ja, wat voor muziek? R&B? Rap?’
Het stereotype beeld van opera – dat het toebehoort aan non-minorities en rich people – is niet geheel bezijden de waarheid, meent Thomas. Volgens hem is het probleem niet dat er te weinig zwarte zangers zijn. ‘Het probleem is dat er geen zwarte directeuren zijn, geen zwarte intendanten, geen zwarte regisseurs. Als in het team dat de casting doet niemand zwart is – of latino of Aziatisch – wordt niet aan zwarte, latino of Aziatische zangers gedacht. Ik geloof niet dat dat een bewuste keuze is. Het is basale psychologie. Je hebt sneller een band met iemand die er hetzelfde uitziet als jij.’
Thomas denkt dat diversiteit in de backoffice van het operabedrijf, tot aan de afdelingen marketing en fondsenwerving toe, voor verandering kan zorgen. Maar daar moet men zich wel bewust voor inzetten. ‘Zonder bewuste inzet gebeurt er niets.’
‘Hopelijk ben ik in de toekomst geen uitzondering meer’
Een andere beroemde tenor, Lawrence Brownlee, spreekt zich regelmatig uit over dit thema. Tien jaar geleden ontmoetten we hem in Manhattan toen hij zich voorbereidde op de première van Rossini’s Armida. Hij gaf toe dat hij als zwarte zanger aan de top een uitzondering is. ‘Ik heb bijvoorbeeld nog nooit met een zwarte sopraan gezongen. Mijn tegenspeelster is altijd een blanke vrouw. Het is hetzelfde als met Aziatische tenoren, die hebben echt problemen om aan de bak te komen.’
Volgens Brownlee is er de afgelopen tijd wel veel verbeterd. ‘De samenleving is veranderd. Tien jaar terug zou ik verbaasd opgekeken hebben als ik een ‘gemengd’ koppel voorbij zag lopen. Nu dringt het niet eens meer tot me door. En kijk ook naar onze president Obama, of naar de geïntegreerde samenlevingen in Londen en Amsterdam. Hopelijk verandert dit de operawereld en ben ik in de toekomst geen uitzondering meer.’
Brownlee ziet dat opera ook meer gaat leven in de Afro-Amerikaanse cultuur. ‘Het was altijd een kunstvorm van de hogere klasse. Zeker in Amerika behoorden wij lang tot de lagere klasse. Eerst waren we slaven, toen hadden we alle problemen in het zuiden en halverwege de twintigste eeuw was het nog steeds niet best. De stap naar zo’n ‘hoge kunstvorm’ is dan groot. Nu is dat anders. Niet alleen zwarte sporters kunnen rijk worden, je vindt nu zwarte mensen in alle mogelijke beroepen.’
Russell Thomas plaatst wel de kritische kanttekening dat de operawereld nog steeds weinig doet aan outreach onder mensen met een Afro-Amerikaanse achtergrond. Hij moest, opgroeiend in Miami, Florida, geheel op eigen houtje de kunstvorm ontdekken.
‘Natuurlijk vraag ik me weleens af of ik de kans zal krijgen als zwarte man een prins te spelen’
De Zuid-Afrikaanse bariton Martin Mkhize staat nog aan het begin van zijn carrière. Hij maakt deel uit van De Nationale Opera Studio in Amsterdam. Mensen als Lawrence Brownlee zijn voorbeelden voor hem.
Mkhize groeide op in Soweto, met z’n tienen in een klein huis. Er waren amper mogelijkheden om toegang tot de wereld van de klassieke muziek te vinden. ‘Ik heb succes op mijn manier, maar heel veel anderen in Zuid-Afrika hebben dat niet’, zegt de bariton. ‘Er is niet veel steun van de overheid. Ik ben iemand die de kansen krijgt.’
Vorig jaar zong Mkhize in de talentenproductie van Il matrimonio segreto bij De Nationale Opera de rol van graaf Robinson. Het stelde hem voor een vraag die zich voordoet als je in Soweto bent opgegroeid: hoe speel ik een edelman? ‘Ik heb – denk aan Figaro – veel bedienden gezongen. De laatste tijd heb ik bestudeerd hoe belangrijke mensen met anderen omgaan en zich gedragen. Ik wil er geen karikatuur van maken.’
‘Natuurlijk vraag ik me weleens af of ik de kans zal krijgen als zwarte man een prins te spelen. Daar heb ik geen controle over, ik kan alleen het beste geven. Het zal wel discussie oproepen, maar niet iedereen hoeft van de zanger te houden. Het belangrijkste is: erover praten. In dit theater is het geen thema, heb ik gemerkt.’
‘Eigenlijk is er maar een heel klein beetje veranderd’
Een instelling die zich al vele decennia inzet voor de positie van zwarte klassieke zangers is Opera Ebony, het oudste zwarte operagezelschap in de Verenigde Staten. Het werd in 1973 opgericht in New York en helpt sindsdien zwarte zangers om carrière te maken.
In 2010 waren we op bezoek bij Opera Ebony in het oude hotel Ansonia in Manhattan, sinds de oprichting de thuisbasis van het gezelschap. Artistiek leider Wayne Sanders trommelde voor onze ontmoeting een hele club Ebony-zangers op om te vertellen over het werk dat ze samen verzetten.
Alle Opera Ebony-leden wisten wel verhalen te vertellen over discriminatie van zwarte artiesten. Zo werd een zanger eens afgewezen bij de Metropolitan Opera en wist via de rechter te achterhalen dat de jury hem aan de kant had gezet omdat hij ‘eruitzag als een aap’.
Vooral de mannen hadden het moeilijk om aan de bak te komen. Baritons kregen nog wel kansen, maar dan enkel in de rol van slechterik. Tenoren hadden het lastiger. ‘Alleen als het erop leek dat ze tot hun tiende blank waren geweest, hadden ze kansen’, meende één van de zangers. En dan nog moesten ze zo veel mogelijk make-up op, zodat hun huid zo licht mogelijk leek.
Van het operahuis van Atlanta was bekend dat het niet wilde betalen voor rondtrekkende producties waarin een gemengd koppel de hoofdrollen zong en de beroemde bariton Simon Estes werd jarenlang genegeerd door de Metropolitan Opera, terwijl hij een grote carrière maakte in Europa.
Wayne Sanders wilde samen met Benjamin Matthews en Sister Mary Elise wat aan deze praktijk doen en richtte daarom Opera Ebony op. ‘De reactie van veel mensen was dat we knettergek waren. Het was een oorlog, want we konden niet zomaar overal zingen. Maar niets stopte ons.’
Marian Anderson werd de eerste voorzitter van Opera Ebony en ook andere beroemde Afro-Amerikaanse artiesten verbonden hun naam aan het gezelschap, zoals Jessye Norman en Kathleen Battle. Opera Ebony verwierf bekendheid vanwege zijn vernieuwende producties. Zo bracht het Mozart naar de zwarte wijk Harlem en bedacht het tal van projecten om opera toegankelijk te maken voor alle lagen van de samenleving. Daarnaast hielp Ebony componisten, regisseurs en dirigenten uit minderheidsgroepen aan kansen.
Waarom zou een gezelschap als Opera Ebony vandaag de dag nog nodig zijn? Hebben zangers tegenwoordig niet allemaal gelijke kansen? Sanders had, in 2010, een verontrustend antwoord: ‘Eigenlijk is er maar een heel klein beetje veranderd. Het verschil is dat alles nu gecamoufleerd is. Er was een nood en er is nog steeds een nood. Het was een gevecht en het is nog steeds een gevecht. Niet altijd even heftig, maar het gaat door.’
‘Vroeger wist je waar je stond’, vulde sopraan Larose Saxon aan. ‘Je wist bijvoorbeeld waar je niet moest komen in het zuiden van het land. Nu weet je het niet meer, je weet niet meer waar het aan ligt als je afgewezen wordt bij een auditie. Alles is één grote smeltpot, met als gevolg dat de realiteit je soms hard in het gezicht slaat.’
Wayne Sanders ziet uit naar het moment dat de barrières echt uit de weg genomen worden. Tot die tijd wil hij met Opera Ebony blijven vechten om uit het hokje te breken waar zwarte zangers vaak in gestopt worden. ‘Die focus moeten we houden. Kijk ook naar orkesten. Vaak zie je maar één zwarte musicus. Dat heeft veel te maken met huidskleur, want er zijn vele goede zwarte musici. Als Opera Ebony moeten we deuren blijven openen. Als de ene gesloten blijft, kloppen we op een andere.’
Open brief
Naar aanleiding van de discussies over racisme en de protesten hebben meer dan zeshonderd Nederlandse theatermakers een open brief geschreven. Ze eindigen hun tekst met: ‘Dit gaat niet over schuld of over onschuld, dit gaat over erkenning. Diversiteit is niet: verkleuren. Het is meer dan inhuren en aansturen. Het is erkennen wat er is, erkennen wat er was, erkennen wat er komen moet. Het is uit handen durven geven, Het is van je stoel afstappen en toegeven dat je het niet weet. Diversiteit is ruimte maken.’
Ze noemen hun brief een hartenkreet. ‘Een verbindend en bekrachtigend hart onder de riem voor iedereen – iedereen – die beseft hoe urgent het voor onze samenleving is dat de culturele sector opengaat en een plek wordt waar we elkaar oprecht als gelijken kunnen ontmoeten.’