Marc Albrecht: “Muziek is pure vreugde”
Chef-dirigent Marc Albrecht leidt dit seizoen drie producties bij De Nationale Opera. Een paar dagen voor de première van Der Rosenkavalier sprak Place de l’Opera met hem. Hij is al volop bezig met volgende projecten. “Ik zou onrustig worden als ik nu thuis op de bank op de première van Der Rosenkavalier zou moeten wachten.”
Eerste indruk: Marc Albrecht ziet er patent uit, bruist van energie en leidt merkbaar niet onder productiezorgen of premièrestress. Het is een etmaal voor de generale repetitie van Der Rosenkavalier, de zangers hebben een dag rust, maar de dirigent komt naar Nationale Opera & Ballet gefietst om te vertellen over zijn projecten van de komende tijd als chef-dirigent van het Amsterdamse operahuis. Na Der Rosenkavalier zijn dat Hänsel und Gretel in december en Don Giovanni in mei 2016.
Zijn vakantie bracht Marc Albrecht, zoals vaker, door in de bergen. “Daar neem ik letterlijk afstand van de drukte en de lucht van de stad”, vertelt hij. De partituur van Der Rosenkavalier ging mee in de rugzak. “Ik heb hem opengeslagen met een frisse blik. Het is al even geleden dat ik die opera gedirigeerd heb. Dit wordt mijn derde productie. Ik zal de opera een keer of twintig uitgevoerd hebben, maar de laatste keer was acht jaar geleden”.
Uw werk gaat mee op vakantie?
“Zo zie ik dat niet. Dat is één van de privileges die ik in mijn leven ervaar: muziek is geen werk maar pure vreugde, een levensbehoefte.”
Het plan om het jubileumseizoen van De Nationale Opera met Der Rosenkavalier te beginnen had een historische achtergrond, maar werd ook ingegeven door het feit dat de eigen chef-dirigent geldt als een groot Strauss-specialist. Pierre Audi liet in een interview optekenen: “Het was ook vanwege Marc. Het is een keus die perfect bij Albrecht past.”
Albrecht zegt daarover: “Dat geldt voor mij én voor het orkest. Strauss is ongelofelijk intelligent en tegelijkertijd emotioneel. Zowel voor het publiek dat van de muziek geniet als voor mensen als ik, die op microniveau in de partituur duiken, is het heerlijk. Op elk niveau is de muziek vreugdevol en uitdagend. Bijzonder is dat het Nederlands Philharmonisch Orkest vrijwel alle Strauss-opera’s al heeft gespeeld, behalve Der Rosenkavalier. De orkestleden kijken uit naar deze première.”
“Muziek is geen werk maar pure vreugde, een levensbehoefte”
U bent, zoals u zelf zegt, een ‘Straussianer’. Maar hoe word je dat eigenlijk?
“Bij mij begon dat als kind al, in de orkestbak bij mijn vader, de dirigent George Alexander Albrecht. Daar in Hannover heb ik, ergens verstopt achter de pauken, alle grote opera’s van Strauss gehoord: Die Frau ohne Schatten, Salome, Elektra. Het was bij zulke werken nogal vol in de bak, maar ik vond altijd wel een plek.”
“Ik keek goed naar mijn vader en ik vond dat hij eigenlijk weinig deed. Als we erover spraken, legde hij uit dat het snel te veel wordt bij Strauss. Later heb ik die ‘Ökonomie’ van mijn vader leren waarderen. Hij benaderde Strauss echt anders dan andere componisten. Meer dan bij welke andere componist moet je het orkest bij elkaar houden, ze niet laten gaan. De klank mag niet onbegrensd zijn. Het moet klinken zoals Strauss zelf ook was: een beetje onderkoeld, ironisch, maar daaronder zeer emotioneel.”
“Bij Der Rosenkavalier ligt de concentratie op drie of vier grote hoogtepunten en je moet zien dat je daartussen niet steeds op pieken aanstuurt, dat kan gewoon niet. Die beheerstheid is een verplichting. Ik vergelijk het met bergbeklimmen: hoeveel meter moet ik nog, waar neem ik pauze, haal ik het voor het donker? Bij Elektra is het éen grote stroom, maar Rosenkavalier bestaat uit heel veel details. Die moet ik er bij het orkest uithalen, maar tegelijk dien ik de grote boog te bewaken. Dat vind ik lastig.”
Is uw vader deze weken veel in uw gedachten?
“Oh ja, de gesprekken over muziek herinner ik me veel beter dan wat ik als 16-jarige op school deed. Bij de repetities en uitvoeringen ’s avonds vroeg ik hem dan: ‘Hoe pak je bij dit akkoord het pizzicato aan, in combinatie met de blazers en dan het pianissimo?’ Maar dan zei hij: ‘Joh, dat weet ik niet.’ En dan kon hij het soms bij een volgende repetitie ook niet meer herhalen. Mijn vraag zette hem aan het denken en in dat denken raakte hij het kwijt. Het was iets onbewusts, iets fragiels, dat niet goed onder woorden kon worden gebracht.”
Had u de neiging iets uit te leggen toen u de repetities voor Rosenkavalier begon bij het NedPhO?
“Dit is de vijfde Strauss-opera die we samen doen, al speelt het NedPhO voor het eerst deze partituur. We weten wat we aan elkaar hebben. De musici kennen het werk natuurlijk wel en we zijn gewoon begonnen samen muziek te maken. Zo krijg je ook de schwung, het elan erin. Dat is een belangrijk ingrediënt bij Strauss, dat niet veel Duitse componisten hebben.”
Het commentaar op Rosenkavalier is weleens: overbodige scènes, overbodige mensen. Klopt dat muzikaal ook?
“Nee, juist die vele kleine rollen maken het interessant. Vergelijk het met Tristan und Isolde. Daar gaat het alleen over de grote rollen, emoties en scènes. Der Rosenkavalier is echt het tegenovergestelde: hier zit een weefsel van kleine rollen in, die voortdurend de scènes verrijken. Figuren als Ochs en Octavian moeten die mensen ook allemaal van zich afhouden.”
“Het briljante van deze opera is dat ook alle kleine rollen honderd procent concentratie en karaktertekening eisen. De notaris, dat is een rol van één minuut, maar die moet wel precies kloppen! Of Valzacchi, die is scherp getekend en die moet met liefde worden behandeld.”
Of het publiek geconcentreerd is, weet ik lang voor er applaus klinkt
Regisseur Jan Philipp Gloger is bijna twintig jaar jonger dan u. Ik zie een parallel met de hoofdfiguren uit Rosenkavalier.
“Jan Philipp en ik hebben al lang voordat we hier begonnen kennisgemaakt en ik heb zijn producties gezien. Er wordt veel van hem gevraagd. Hij doet deze opera voor de eerste keer en dat is een hele opgave. Het was voor hem een nieuwe ervaring om met mensen te werken die veel ervaring hadden en input gaven, maar de manier waarop hij daarmee omging, heeft echt indruk op me gemaakt.”
“Een regisseur moet bewaken dat hij alle onderdelen van de productie in zes weken tijd gerepeteerd krijgt en tot een geheel maakt. Jan Philipp was heel rigoureus met zichzelf en met de zangers, gericht op details en heel levendig. Ik had niet de neiging mijn ervaring op te dringen. Hij is weliswaar jong, maar een echte professional.”
Hoe krijgt u feedback van het publiek? Luistert u bijvoorbeeld naar het applaus?
“Ik merk meteen hoe de sfeer in de zaal is, of het publiek zich laat meeslepen of een beschaafde gereserveerdheid heeft. Dat is per productie anders, maar het verschilt ook iedere avond. Een uitvoering kan goed zijn en toch kan het publiek terughoudend reageren. Er zitten iedere avond andere mensen in de zaal, en ook wij musici zijn steeds anders. Ik hoor het al aan het geroezemoes. Of het publiek geconcentreerd is, weet ik lang voor er applaus klinkt.”
Met zo’n dramatische eindscène als het terzet in Der Rosenkavalier zou even wat stilte van het publiek, net voor het slotapplaus, wel mooi zijn.
“Nou, vergeet niet dat het echte einde bij Strauss wel aanstuurt op een applaus. Na de verstilling van het trio met de zangers componeerde Strauss nog zo’n dertig seconden van wat ik wel ‘Applaustreibende Musik’ wil noemen. Maar het terzet heeft zo’n groot dichtheid en is zo vol emotie, dat het ook na het slotapplaus in het hoofd van de mensen blijft zitten, denk ik.”
Op de begrafenis van Richard Strauss klonk het terzet als laatste muziek. Hebt u er weleens over nagedacht?
“Ha, ha, nee, ik weet het niet. Misschien een paar alpenhoorns.”
De stap van Strauss naar Humperdinck is niet zo groot: Strauss dirigeerde de wereldpremière van Humperdincks Hänsel und Gretel, de opera die u in december gaat dirigeren. Of is december nog te ver weg voor u?
“Nee hoor, ik ben al druk aan het werk met regisseur Lotte de Beer. Zoiets begint lang voor de repetities. Je maakt al vroeg kennis met elkaar.”
“Het leuke van Hänsel und Gretel is dat veel kinderen er opera door leren kennen. Ik moet zelf een jaar of vijf, zes zijn geweest toen ik het voor het eerst in Hannover zag. Die productie is daar een icoon geworden en heeft tientallen jaren op het repertoire gestaan. En dan ben je zelf musicus geworden en dirigent en heb je van alles gedaan en dan is die opera ineens terug.”
“Als ik het werk als volwassene bekijk, zit het vol vondsten en geheime kwaliteiten. Het is bijna een ‘Singspiel’, maar luister maar eens wat er muzikaal gebeurt als de kinderen in het verhaal verdwalen… Het is een heel volwassen stuk, met een heks die, om het zo maar te zeggen, door Loge en Mime gegaan is. Dat werkt allemaal mee. Humperdinck was twee jaar medewerker van Richard Wagner, maar hij heeft zich verder ontwikkeld. Dit is een perfecte synthese van Brahms en Wagner, maar met een eigen draai. Ik ben het stuk weer meer gaan waarderen. Het is een sprookje, maar voor élke leeftijd.”
Uw Zauberflöte bij De Nationale Opera was een groot succes. En nu komt Don Giovanni.
“Dit wordt mijn eerste. En dat voor een topvijfstuk… Maar het is er nooit eerder van gekomen.”
“Na de reacties op Die Zauberflöte wilden we op die weg doorgaan. Voor mij moest het echt Don Giovanni worden, dat ontbrak nog altijd op mijn repertoire. Hoe dit stuk zich altijd weer als nieuw ontvouwt, is één van die eeuwige geheimen. Het heeft donker, licht, liefde en erotiek die omslaat in geweld.”
“De enscenering die we in mei brengen, is van Claus Guth – echt de beste die ik ken. Ik heb de productie in Salzburg gezien, met Christopher Maltman, die ook bij ons de hoofdrol zingt. Deze Don Giovanni is heel anders dan de vorige in Amsterdam, die heel ‘intellectueel’ was en veel discussie opriep bij het publiek. Ik vind Guths enscenering geniaal. Hij speelt met een donkere sfeer, het is nacht, en dan zijn alle schaduwen groter. Maltman is grandioos als zanger en als acteur.”
Marc Albrecht heeft naast zijn rol als chef bij De Nationale Opera nog een muzikaal leven met het Nederlands Philharmonisch Orkest. Met dat orkest voert hij over een week het requiem van Verdi uit in het Amsterdamse Concertgebouw, met het koor van De Nationale Opera en met onder anderen Krassimira Stoyanova. “Ik heb ooit met Krassimira gewerkt in München en ik vond haar Tatjana in Jevgeni Onjegin hier in Amsterdam onvergetelijk. We hadden geluk dat het in haar agenda paste.”
U doet heel veel tegelijk.
“Oh ja… heerlijk, dat past bij me. We hebben morgen de generale van Rosenkavalier en voor die voorstelling is het werk nu gedaan; ik probeer er nu alleen nog van te genieten en er een mooie avond van te maken. Overmorgen gaan we met het koor aan de slag voor het requiem. Dat vind ik prettig zo. Ik zou onrustig worden als ik nu thuis op de bank op de première van Der Rosenkavalier zou moeten wachten.”
Zie voor meer informatie over het werk van Marc Albrecht de websites van De Nationale Opera en het Nederlands Philharmonisch Orkest.
1 Reactie
Albrecht maakt zijn naam als Strauss-specialist meer dan waar, zeker in de hemelse solo van de Marschallin in de eerste akte. Haar koninklijke opkomst in het slotdeel maakt een bezoek aan deze voorstelling al de moeite waard.