Robert Carsen, een persoonlijke impressie
Begin november keert Robert Carsens gevierde productie van Dialogues des Carmélites terug in Amsterdam. In aanloop daarnaar geeft Peter Franken een persoonlijke impressie van de imposante carrière van de Canadese regisseur.
Op het toneel een klassieke koets waarin een jong meisje probeert te vluchten. Op het laatste moment arriveert haar oudere aanbidder, met de zedenpolitie in zijn kielzog. Hij rukt de deur open en een stortvloed aan juwelen loopt over zijn schoenen.
Zo verliep mijn eerste kennismaking met Robert Carsen als regisseur. Het meisje was Manon Lescaut, dat zozeer verstrikt was geraakt in haar hang naar weelde dat ze niet met lege handen kon vertrekken naar haar jonge minnaar Des Grieux. De voorstelling was door de Vlaamse Opera overgenomen van de Parijse opera en werd de blikvanger van seizoen 1991/1992. Miriam Gauci vertolkte de titelrol, mooier dan ik sindsdien ooit nog gehoord heb:
https://www.youtube.com/watch?v=GWo2OREaqdU
Het succes van deze Manon Lescaut was voor intendant Marc Clemeur aanleiding om Carsen direct terug te vragen voor een nieuwe Puccini-productie. Maar vermoedelijk speelde er nog meer mee.
Naar verluidt had Gerard Mortier, de toenmalige intendant van de Brusselse Munt, zich als volgt over Puccini uitgelaten: “Giacomo Puccini is voor mij het summum van slechte burgermanskunst uit de negentiende eeuw. Wat kunnen mensen op het einde van de twintigste eeuw nog opsteken van een opera als Madama Butterfly? Die hele handel moet de vuilnisbak in!” Replicerend schijnt Clemeur te hebben gesteld: “Vanaf dat ik hier kwam, heb ik dingen willen doen die in de Munt niet gebeuren. Zo koos ik voor Puccini – Mortier haat Puccini en het is mijn stokpaardje.”
Wat hier natuurlijk doorschemert, is de enorme rivaliteit die in die tijd tussen beide huizen bestond. Hoe het ook zij, indirect hebben we die prachtige Puccini-cyclus die Carsen in de jaren negentig voor de Vlaamse Opera deed kennelijk aan Mortier te danken.
Carsen, Puccini en Antwerpen
Robert Carsen (Toronto, 1954) is nu niet meer weg te denken uit het operalandschap, maar een kwarteeuw geleden was hij een betrekkelijk onbekend talent, een Geheimtipp. Niet dat hij al die tijd stil had gezeten. Na een opleiding als acteur en diverse klussen als assistent-regisseur mocht hij in 1988 zijn eerste eigen regie doen: Boito’s Mefistofele in Parijs. Daarna volgden ensceneringen in onder meer Zürich, Frankfurt, Santa Fe en (in 1990) Manon Lescaut in Parijs.
Doordat ik een abonnement had in Antwerpen, heb ik alle Puccini’s aldaar meerdere keren gezien. Carsen, Puccini en Antwerpen zijn in mijn operageheugen als het ware versmolten tot één geheel. Drie van de producties licht ik even uit.
Na uitstekende producties van La bohème en Tosca kwam Carsen met een Madama Butterfly, in de oorspronkelijke versie. “Oerversie van Butterfly is nog erger”, kopte een recensie, waarmee werd gedoeld op het immens schrijnende karakter van dit liefdesdrama.
Op het toneel was de boeg van een schip te zien, dat zich in een groot puzzelstuk had geboord. Meerdere puzzelstukken deden dienst als grondplaten, samen globaal de kaart van Japan voorstellend. Alle personages bleven steeds netjes binnen die grondplaten, behalve op het einde, toen Kate Pinkerton die onbekommerd ‘de zee inliep’. Het Amerikaanse oorlogsschip en de ongevoelige Kate symboliseerden de clash tussen de twee culturen.
De wanhopige poging van Cio-Cio-San om zichzelf tijdens een droomscène te laten geloven in een goede afloop, slechts gevolgd door haar onvermijdelijke zelfmoord, maakten het beeld compleet. Het was een Butterfly die menig toeschouwer door merg en been ging.
Daarna volgde Turandot, een eyeopener op het gebied van koorregie. Nooit eerder had ik een enscenering gezien waarin het koor zo volledig was geïntegreerd in de handeling. Het bewoog zich als een zwerm vogels, zozeer leek het gekneed te zijn tot een enkel organisme. Elke regisseur die moeite heeft met een koor op het toneel – en dat zijn er heel wat – zou de opname van deze productie eens goed moeten bestuderen.
In La fanciulla del West ten slotte deed de situering van de protagonisten in een filmdecor zijn intrede tijdens de laatste akte. Een nieuwigheid, mede ingegeven door de aard van de muziek, die de nodige navolging zou vinden.
De cyclus werd in 1997 afgesloten met Il trittico en als om aan te geven dat de rivaliteit nog niet voorbij was, programmeerde Mortiers opvolger direct daarna in Brussel zijn eigen productie van dit drieluik.
Dialogues des Carmélites
Eveneens in 1997 kon het Nederlandse publiek in Amsterdam kennismaken met Robert Carsen. Het werd voor velen een verpletterende ervaring en voor De Nationale Opera (toen nog Nederlandse Opera) de meest succesvolle productie: Poulencs Dialogues des Carmélites.
Vreemd genoeg krijg je op internet de indruk dat deze productie voor La Scala werd gemaakt in plaats van voor DNO. Het feit dat Milaan er een dvd van uitbracht en Amsterdam niet, zal hier debet aan zijn.
Carsen werkte in die tijd nog veel met stoelen op het toneel, als het ware zijn handelsmerk. In Dialogues stonden er ook rijen stoelen aan weerszijden, zonder duidelijke functie overigens. De rest van het toneel was grotendeels leeg, op wat losse zetstukken na: een kaarttafel, een bed. Claron McFadden stal de show als Soeur Constance, het levenslustige meisje van het platteland dat om onduidelijke redenen in deze strenge orde was ingetreden.
Het geluid van de guillotine tijdens het slotkoor klinkt bijna nog na in mijn oren als ik eraan terugdenk. En elke keer zakte er een non ineen en ging het koor verder met een stem minder: schitterend. En nu komt deze productie nog een keer terug, ‘zum Abschied’.
Hieronder een interviewfragment over Dialogues:
De Ring
Op de vraag naar een onderscheidend kenmerk van zijn ensceneringen, antwoordt Carsen in een interview: “Geen enkele lijkt op de volgende. Voor mij zijn ze allemaal verschillend, afhankelijk van hoe het werk zelf is.”
Daar zit wel wat in, denk ik. Anders dan bijvoorbeeld bij iemand als Willy Decker is het moeilijk om geheel op eigen kracht een ‘Carsen’ als zodanig te herkennen. Dat merkte ik ook toen ik zijn Ring des Nibelungen in Keulen zag.
In 2004 schreef ik daarover: “De alomtegenwoordige stoelen die zo kenmerkend waren voor zijn Puccini-cyclus, liet Carsen dit keer achterwege. Niet zo heel erg origineel gaat hij mee in de trend van schroothopen en militarisme. De Rijndochters bevinden zich op een junk yard, de goden zijn in uniform.”
“Die Walküre speelt zich af in een setting van al dan niet kapotte legervoertuigen en kisten met munitie. Sieglinde en Siegmund lopen in camouflagekleding, wat later door Siegfried wordt overgenomen. Het is een beetje achterhaald allemaal, zoals je ook uitgekeken kunt raken op de pogingen van Peter Sellars om elke opera te plaatsen tegen de achtergrond van een Amerikaans getto. Niettemin een heel boeiende voorstelling. Heel mooi is het levensechte vuur aan het einde, waar Wotan daadwerkelijk doorheen loopt. Hoe goed je ook oplet, helemaal duidelijk hoe ze dat geflikt hebben, wordt het niet.”
Momenteel is het Liceu in Barcelona bezig deze Ring van Carsen ‘op te bouwen’. Dit seizoen staat Götterdämmerung op het programma. Misschien dat de complete Ring in een later seizoen eindelijk een opname van deze bijzonder fraaie productie zal opleveren.
Hieronder een interview over Richard Wagner:
Na de Ring ben ik Carsen een beetje uit het oog verloren. Zijn Carmen heb ik aan me voorbij laten gaan, gewoon omdat ik een beetje Carmen-moe was. En toen plotseling was er die alleraardigste Falstaff. En komend seizoen dus de reprise van Dialogues.
Inmiddels de 60 gepasseerd, weet de man nog van geen ophouden. Op een vraag wat voor hem het belangrijkste theater is, antwoordde hij: “Het theater waarin ik bezig ben aan een productie te werken. Dat is een kwestie van leven en dood, daar gaat alles om.” Met zo’n instelling is het te verwachten dat Robert Carsen ons nog veel moois zal kunnen bieden de komende jaren.
4Reacties
Bedankt voor deze schitterende terugblik. Heb ze zelf allemaal mee gemaakt.Het was toenmalig ook met Silio Varviso am Pult-toen een fragile krasse zeventiger:met een totaal andere orkestrale lezing van Puccini…verbluffend modern Carsen heeft ook een paar onvergetelijke Janaceks gedaan in de Vlaamse Opera.Spijtig dat dan “gevierde” regisseurs “capsones” krijgen=schandalig véél geld vragen voor een reprise of herneming van hun productie, van Tosca bv. De huidige intendant,Aviel Cahn, kon het niet betalen….een paar seizoenen terug,maar blijkbaar lukt het wel dit seizoen met de herneming La Boheme… Onvergetelijk, zoals de Butterfly en Turandot. De “Dialoges des Carmelittes is toen ook bij ons geweest. Het was ontworpen voor het groot podium van Amsterdam en diende te passen op de kleinere podia van Gent&Antwerpen…..niet evident natuurlijk. Onze Rita Gorr zong toen nog….
Inderdaad onvergetelijk, de Carsen-Puccini-cyclus (en helaas slechts heel gedeeltelijke Janacek-cyclus). Wat inderdaad ook bijzonder aan Carsen is, dat ondanks dat men vaak typische ’tics’ tegenkomt (stoelen, beetje naakt…) bij hem de aanpak van opera tot opera verschilt, van ‘impressionistisch realisme'(zoals ik het zelf noem…) (La Boheme, Butterfly) tot toneel in toneel (Tosca), cinema in toneel (Fanciulla) en puur symbolisch (Turandot). En het realisme van Jenufa! (Josephine Barstow!!!) en het wateroppervlak van Kata Kabanova!!! Onvergetelijke beelden…
In die context is het voor mij een schande zijn ‘Dialogues de Carmelites’ nog niet gezien te hebben (noch in Amsterdam, noch in de Vlaamse Opera!). Achterstand die ik dus bij deze ga herstellen! (zo 29 nov)
Mis dus vooral ook zijn Boheme (één van zijn mooiste en meest poetische produkties) niet in de Vlaamse Opera!
Toch een beetje verrast dat Place de l’Opera tamelijk intens gevolgd wordt. En inderdaad zijn Jenuffa met Josesphine Barstow ,ging door merg en been met op het einde/finale die “verlossende” regenbui+de zon….onvergetelijk. Een mens diende naar adem te happen..Maar daar zit de muziek van Jancek naturlijk ook voor iets tussen.Toenmalig had ik ook , wat ik ” de molenproductie” van het zelfde werk gezien in De Munt, met Ajna Silja….Beiden blijven indrukwekwekkende productie, maar die finale van Carsen maakte het verschil…..indrukwekkend poetisch: twee gekwetste mensen gaan een nieuwe toekomst te gemoed: het verleden weggespoeld door de regen en op naar de zon… En in De Munt begon de molen opnieuw te draaien….zonder toekomst… En La Boheme eindigt met het narcissenveld…..de overblijvenden gaan ook een nieuwe toekomst tegemoed…naar de vier hoeken van de wereld… Ook Jenufa met dat water is ook onvergetelijk
Wat een teruglik allemaal niet losmaakt…. Mooi dat het geschreven is.