Duo leidt spannend drieluik bij DNOA.
De Nederlandse regisseur Michiel Dijkema en de Iers/Nederlandse dirigent Kenneth Montgomery leiden de productie van de Dutch Nationale Opera Academy met werken van Haydn en Krekek.
Michiel heeft een enorme carrière opgebouwd en oogst internationaal grote lof voor zijn producties. Van een visueel indrukwekkende Der Fliegende Holländer in Leipzig, tot een nieuwe productie van A midsummer night’s dream in Hannover en dit jaar zijn regie -en decordebuut in IJsland. Michiel won diverse internationale prijzen waaronder de European Opera-directing Prize, de eerste Peter-Konwitschny-Nachwuchsregiepreis voor zijn concept voor Carmen en de Eesti Teatrikunsti Muusikalavastuste Award voor zijn productie van La Cenerentola. Maar hij ontwerpt ook decors voor zijn eigen producties en het decor van Il Barbiere di Siviglia werd in Berlijn bekroond met de eerste Wizard-Award. Nu werkt hij bij de Dutch National Opera Acadamy met Kenneth Montgomery en het Orkest van de Achttiende Eeuw aan drie werken; twee van Haydn met in het midden een kameropera van Ernst Krenek. Michiel begon zijn loopbaan als pianist en studeerde aan het Sweelinck Conservatorium in Amsterdam en aan het conservatorium in Utrecht.
Hoe kwam hij in aanraking met het regisseurs vak?
‘Ik was mijn hele jeugd al in theater geïnteresseerd en speelde graag in schoolvoorstellingen. Tijdens mijn studie aan het Sweelinck conservatorium en het conservatorium in Utrecht, vond ik dat de piano wereld erg in een ivorentoren zat en ik keek juist om me heen. Ik kreeg de kans om een studentenproductie van King Lear te regisseren op mijn 18de en op mijn 19de had ik ook Faust 1 & 2 en andere klassiekers op mijn repertoire. Op het conservatorium werd ik gevraagd om een kameropera te regisseren, A Hand of bridge van Samuel Barber en toen viel alles op zijn plek: theater, muziek, regie en verhalen vertellen. Ik wist wat ik wilde en ben naar Berlijn gaan om muziektheaterregie te studeren aan de Hochschule für Musik Hanns Eisler Berlin.
Tekst lezen
Daar heb ik onder meer de meest intensieve dramaturgieklassen van Professor Hans-Jochen Irmer gevolgd, waarbij we leerden echt te lezen. Elke regel, elke tekst werd gelezen en geanalyseerd, alle vragen mochten worden gesteld en hoewel ik dat in het begin heel langzaam vond gaan, want we deden een heel semester over een opera, is het iets dat ik heb leren te waarderen en doe het nog steeds zo. Als ik aan een productie begin en een dramaturg heb, gaan we eerst drie dagen bij mij thuis het werk lezen en bespreken. Ik ben iemand die heel erg van de tekst uitgaat en ik ben een storyteller. Het verhaal is voor mij het belangrijkst.’
Michiel is zeker geen onbekende als het gaat om het werken met studenten of in operastudio’s. Hij maakte onder meer Debussy’s Pelléas et Mélisande met de operastudio van de (toen nog Nationale) Reisopera, werkte met studenten van Artez in Enschede en was gastdocent aan de Estse Academie voor Muziek en Theater in Tallinn.
‘Ik heb inderdaad best veel gewerkt met operastudio’s en operaklassen en ben teruggegaan naar de school waar ik zelf had gestudeerd, de Hochschule für Musik Hanns Eisler Berlin en heb daar ook een gastprofessoraat gedaan. Ik kreeg daar als student kansen om te mogen regisseren. Ik vind het heel leuk ook om iets terug te geven van wat ik zelf ontvangen had.
Repetitieproces
Het werken met studenten is een heel ander repetitieproces dan met ervaren professionals die de rollen vaak ook al meerdere malen gedaan hebben. Met hen kan je in soms in twee drie dagen al veel bereiken en zien wat het eindresultaat van het proces gaat worden. Met studenten duurt dat vaak veel langer, is het veel meer een zoektocht, een avontuur en je ziet dat er plotseling een omkering kan komen bij een zanger, dat er een handrem afgaat en er een doorbraak komt.’
Kenneth Montgomery is al sinds de jaren ’70 een dirigent die als Ier heel nauw verbonden is met het muzikale leven in Nederland. Als chefdirigent van Het Radio Symfonie Orkest, maar ook van talrijke opera’s en als oprichter en leider van de operaklas van het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, om maar een paar van zijn activiteiten te noemen. Hij heeft nu de muzikale leiding van deze productie en vertelt wat zíj́n inbreng bij de studenten is. Hij dirigeerde heel veel opera’s van Mozart en Gluck, maar nooit van Haydn.
‘Ik heb alle Da Ponte opera’s gedaan en vroege Mozart en ik denk zo’n stuk of zes opera’s van Gluck, die allemaal begeleide recitatieven hebben; heel dramatisch en heel, heel fascinerend. Ik houd van de theatrale stijl van deze werken.
Begeleide recitatieven
De uitdaging voor mij is dat ik de zangers kan leren hoe ze begeleide recitatieven moeten benaderen. Dat is niet eenvoudig en je hebt te maken met tamelijk verheven taal. Je moet in staat zijn om te gaan met het prachtige Italiaans van Metastasio, maar dat is verre van eenvoudig en ik heb het zelf ook moeten leren. Ook ik had er in eerste instantie moeite mee omdat ik ‘de ingang’ niet kon vinden, maar ik begin er plezier in te krijgen en ik geloof dat Haydn aan het experimenteren was. Hij probeerde verschillende vormen van recitatief te mengen, en herintroduceert gewoon de begeleide recitatiefvorm die je leert van Gluck en Mozarts Idomeneo. Het is dus voor mij een uitdaging. Kan ik de studenten deze specifieke stijl aanleren? De aria’s zelf zijn vrij eenvoudig, prachtig eenvoudig en vrij ontroerend, zeker voor de twee hoofdpersonen (in L’isola disabitata), de sopraan en de tenor. Het verschilt van Gluck en Mozart en eerst zeg je: ‘dit is zo goed als Mozart’. Ja, het is zo goed, maar anders. Net als Haydns symfonieën anders zijn dan die van Mozart. Ik heb dus op gevorderde leeftijd ook nog wat geleerd.’
Ook Michiel werkt hard aan die begeleide recitatieven. Zoals gezegd is hij een regisseur die een verhaal wil (laten) vertellen en dus is het omgaan met die teksten essentieel.
‘Als er iets misgaat is het altijd op ‘die plek, in dat recitatief’. De muziek bepaalt een vrij strak en precies tempo en je moet dat dus ook heel nauwkeurig repeteren. Pas als je dat allemaal tot in detail hebt gedaan kan je tot muzikale, en dus ook theatrale vrijheid komen. Als het muzikaal precies op de rails staat heb ik daar ook enorm veel profijt van. Ik ben natuurlijk ook een musicus, dus ik zoek altijd de samenwerking met de dirigent. Met Kenneth Montgomery is dat een groot genoegen.´
Dus je hebt nu wel je handen vol met drie verhalen. Arianna a Naxos, een solocantate van Haydn, What Price Confidence van Ernst Krenek en L’isola diabitata van Haydn. Hoe ga je te werk?
Ik ga eerst lezen, zoals ik in Berlijn geleerd heb. Ik ben pianist dus ga lekker achter de piano zitten en het stuk spelen, maar ook naar de partituur kijken en luisteren. Ik denk dat ik normaal gesproken een manier van werken heb die heel goed aansluit bij wat er voor een academie nodig is. De meeste operazangers willen graag dat een regisseur een plan heeft, maar ze willen ook niet dat alles tot in het laatste gebaar voorgeschreven wordt. Ze willen ontwikkelen en ontdekken, maar binnen duidelijke kaders. Ik heb een duidelijk beeld hoe ik de personages zie en welke situaties ik wil creëren. ‘
Decors
Michiel ontwerpt ook vaak de decors voor zijn eigen producties.
‘Het is nu geen low budget productie, maar het duurste is altijd tijd. De meeste theaters waar ik werk hebben een werkplaats tot hun beschikking dus dat kan dan allemaal binnen een bepaalde tijd gerealiseerd worden, maar als het niet kan en er geen werkplaats is, zoals nu, dan rijzen de manuren, de echte kosten dus, de pan uit. Ik moest voor deze drie werken wel iets in de vormgeving vinden dat zowel met de architectuur van de zaal, als met de inhoud van de drie werken klopt. Twee werken zijn op een eiland, de andere in de stad, maar uiteindelijk gaat het ook om de emotionele problemen van de karakters. Ik heb gekozen voor een vorm waarbij het publiek rond om het speelvlak zit, dus een eiland in het midden. Ik heb het eigenlijk een beetje benaderd als een locatievoorstelling wat het natuurlijk niet helemaal is, maar het is ook geen opera in een lijsttoneel. Het is altijd een enorme overgang als je van het repetitielokaal naar het toneel van een lijsttheater gaat, want dan zit er ineens een orkestbak tussen die de afstand tot die emoties vergroot.
Opera is natuurlijk sowieso een artificiële kunstvorm. Niemand zingt in het dagelijks leven alles, maar de expressie van de zangstem in opera is juist zo puur en direct en ik vind het daarom dan ook helemaal niet zo artificieel. Ik vind het fijn als je in de zang de ademhaling hoort en dat het spuug van de zangers je als het ware om de oren vliegt. Dat is iets wat ik ook altijd mis als het een opera in een lijsttheater is. Dus als de kans krijg wil ik dat weer graag dicht bij de eerste rij brengen. In deze productie zit het orkest tussen de zangers en het publiek, dus afhankelijk van je plek, zit je ofwel dicht bij het orkest of heel dicht bij de zangers.
Orkest van de Achttiende Eeuw
Ik houd heel erg van oude instrumenten dus vind het een enorme luxe om het Orkest van de Achttiende Eeuw te mogen werken. Het is een andere klankwereld en zeker bij opera een veel directere manier van begeleiden van de zangstemmen. Ik regisseerde ooit Orfeo in Drottningholm en daar zat het orkest, ondanks dat het een lijsttheater is, wel heel dicht op de zangers en merkte je dat de wisselwerking tussen de musici en de zangers weer heel direct werd. ‘
Kenneth Montgomery ziet nog ander voordelen van oude instrumenten.
‘Oude instrumenten lossen een aantal problemen op. Helderheid van ritme is er altijd. De kleuren van de instrumenten, in het bijzonder de houtblazers, zijn heel karakteristiek. 19de en 20ste eeuwse instrumenten waren heel anders. Instrumenten uit de 20ste eeuw waren er vooral voor om luider te spelen. Denk maar aan de klank van veel Amerikaanse orkesten met hun briljante koperblazers. Dat was niet zo in de tijd van Haydn, het was veel subtieler, denk ik. Ik hou er enorm van om in deze muzikale periode te zijn. Ik vind het heel, heel inspirerend en een constante uitdaging. Er zijn heel veel dingen om over na denken met dit werk.’
Voor de pauze worden Arianna a Naxos en What Price Confidence en na de pauze de opera L’Isola disabitata uitgevoerd.
Michiel:’ Voor mij als pianist is het heerlijk. Voor de pauze de cantate van Haydn, die voor een zangstem en pianoforte is geschreven (met Peter Nilsson) en dan de kameropera van Krenek die voor 4 zangers en piano is gemaakt (met Daan Boertien als pianist). Pas na de pauze komt het orkest erbij. We gaan wel proberen de verschillende locaties aan te geven dus er zijn wel decorwisselingen. Krenek had de opera in opdracht van vier zangers geschreven en de bedoeling was om met vier zangers en een pianist in een auto Amerika door te reizen en de opera overal op te voeren, wat natuurlijk een erg optimistische gedachte was en ook niet gebeurd is. Het was dus een opera die geen decor had, dus we hebben een praktisch format bedacht om die verschillende plekken vorm te geven voor het publiek.’
Ervaring doorgeven
Wat brengen Michiel en Kenneth mee voor de studenten van DNOA?
Michiel:’ Ik denk dat ik door de jaren heen wel wat geleerd heb. Toen ik in Berlijn met de studenten werkte dacht ik; ‘Ja ik heb wel wat te melden en mee te geven’.
Kenneth:’ Ik wil ze steeds vertellen hoe groot de operawereld is. Hoe divers die wereld is. Je kunt kijken naar de verschillende stijlen: Russische opera, Duitse, Franse Tsjechische opera. Je moet al die verschillende tradities leren en dat is een heel leerproces, maar ook een opwindend proces. Je leert zo veel verschillende aspecten van waar muziek over kan gaan. En we weten allemaal dat muziek de meest buitengewone communicatieve taal is. Je kan je vinger er niet opleggen, maar het is er, we weten dat het er is. Maar voor studenten van nu is het een groot geschenk om open te staan aan al die verschillende invloeden. Het is ook een enorme uitdaging en de meeste studenten grijpen het aan met beide handen en de studenten komen overal vandaan. De een komt uit Letland, de ander is een tenor uit Nederland. Je hoort hoe mijn stem omhooggaat (van opwinding) omdat tenoren zeldzaam zijn, overal. En wij hebben dus een mooie tenor en een andere uit Portugal. Wat kan er meer verschillend zijn? Het is fantastisch om die variëteit aan studenten te hebben.’
Michiel: ’De tijd, de werkelijkheid, gaat in opera langzamer door de muziek, dus je bent vaak bezig daar iets bij te vinden wat je vanuit de muziek kunt aanvullen. Ik breng altijd een heleboel spelideeën mee naar de repetities met een duidelijk beeld van de situatie en de personages. Er moet ook ruimte zijn om het samen te ontwikkelen. Ik vind de beste repetitie als je weinig van je voorbereide ideeën nodig hebt gehad en dat er nieuw dingen ontstaan die beter zijn. Ik zou het jammer vinden als ik een opera zou maken met een groep studenten uit Den Haag en Amsterdam, die hetzelfde resultaat zou opleveren als met een groep Estse operazangers in Tallinn.’
Producties
Kenneth Montgomery en Michiel nemen een enorme schat aan ervaring en kennis mee en dat is een enorme rijkdom voor de studenten. Dat moet haast wel enorm leerzame en mooie producties bij DNOA gaan opleveren. Voor Kenneth wordt het, zoals het nu uitziet, zijn laatste operaproductie. Hij is van een leeftijd waarop hij minder aan gaat doen. Michiel stormt door met een regiedebuut in IJsland, met Madame Butterfly en gaat terug naar Tallin war hij bij de Estse Nationale Opera als regisseur en decorontwerper voor een nieuwe productie van Wagners Lohengrin tekent. (première: 25 mei 2023).
Het drieluik bij DNOA, dat mede tot stand kon komen door genereuze ondersteuning van het Prins Bernard Cultuurfonds, is te zien op 18, 19, 21 en 22 januari aanstaande in de Conservatoriumzaal van Amare in Den Haag. Aanvang is 19.30 uur behalve op de 22ste want dan is het 14.15 uur.
Peter Franken zal voor Place de l’Opera de opera’s recenseren.
Voor bezoekers van de website Place de L’Opera is er een speciale kortingsactie. Door KORTINGDNOA te gebruiken, krijgt u bij het bestellen 50% korting op de kaarten.
Eerder op Place de l’Opera
Peter Franken besprak de twee producties van DNOA van vorig jaar.
Offenbachs Un Marie à la porte en Die Zauberflöte