Carsen regisseert Prokofjev voor insiders
Robert Carsen heeft Prokofjevs absurde meesterwerk L’amour des trois oranges onder handen genomen bij de Deutsche Oper Berlin. Minder glansrijk dan vorige producties die ik van hem gezien heb, maar nog altijd goed voor een enthousiaste ontvangst bij de première.
Er zijn waarschijnlijk niet veel mensen die direct een link zullen leggen tussen Prokofjevs L’amour des trois oranges en Die Dreigroschenoper van Weill en Brecht – hoewel beide stukken in de jaren twintig in première gingen, beide op oudere, historische toneelstukken zijn gebaseerd, beide scherp neergezette karakterkarikaturen gebruiken om op anti-realistische wijze een verhaal te vertellen en beide uiteraard het woord ‘drie’ in hun titel hebben.
Deze link was echter precies het uitgangspunt van de enscenering van Robert Carsen, die eindelijk een originele productie voor Berlijn maakte, nadat eerder zijn producties van Ariadne auf Naxos en Macbeth ingekocht werden bij andere operahuizen.
Carsen en dirigent Steven Sloane kozen voor de Franse versie van de opera en voor een luxueuze enscenering, die de opera soms deed overkomen als een giga Joop van den Ende-productie. Dit in sterk contrast met de Oranges-productie van de Komische Oper, geregisseerd door Andreas Homoki en gezongen in het Duits. Heel intiem, magisch zelfs en zeer succesvol.
In Berlijns grootste operahuis begint de avond met een wit doek, waarop in oud, Duits handschrift ‘Die 3 Groschenoper’ staat geschreven. Vervolgens zien we in een nieuw, ouderwets-rood schrift boven op de andere letters ‘Die Liebe der drei Orangen’ verschijnen. We zien ook de koning (Albert Pesendorfer), zittend op een houten stoel, met een sobere gouden kroon (als een soort geestverwant van Mr. Peachum uit Die Dreigroschenoper) in gesprek over de politiek met Pantalon (de geweldige Nederlandse bariton en voormalige militair Bastiaan Everink, die sinds dit seizoen ensemblelid van de Deutsche Oper is).
Wat daarna volgt, is echter geen ‘episch theater’ à la Brecht – visueel noch muzikaal. In plaats daarvan passeert als een soort ‘revue’ in iedere scène een ander soort Berlijns theatertype. Dat gaat van een Cabaret-achtige nachtclubscène met Fata Morgana alias Marlene Dietrich (hemels en erg grappig en hoogdramatisch vertolkt door Heidi Melton) tot een scène met Bob Fosse-dansers die hun ‘Mein Lieber Herr’ voor zwarte, glitterende gordijnen dansen.
Vanaf daar gaat het langs alle soorten toneeltypes. Berlinale (met een rode loper, een rood doek en een groot cinemascherm voor de ‘divertimenti’ die de prins aan het lachen moeten brengen), een beetje Robert Wilson (met een maan en minimale gebaren voor de liefdesscène) en een paar Komische Oper-fragmenten in de scène waarin de sinaasappelen worden opengemaakt.
Je kunt je afvragen: waarom dit alles? Het is als een nooit eindigende grap voor insiders. De meest uitgesproken verwijzing is nog wel die scène waarin de sinaasappelen worden opengemaakt. De drie sinaasappelen zijn daarin te zien als drie abstracte operahuizen, genaamd ‘komische orange’, ‘DEUTSCHE ORANGE’ en ‘Staatsorange’. De ‘komische orange’ en ‘Staatsorange’ sterven van dorst. Alleen de ‘DEUTSCHE ORANGE’ overleeft – niet door water, maar door geld dat over haar uitgestort wordt. Zo kan ze bloeien ‘in vrijheid’.
Het maakte het premièrepubliek aan het lachen, maar het had weinig poëzie. De gehele avond was meer entertainend dan charmerend.
Het orkest onder Steven Sloane zat zeker vol energie. Op rij 10 in de zaal miste de massieve klank wat focus en kwam het vooral erg luid over, maar veel mensen die ik sprak, zeiden dat het orkest op andere plekken in het theater geweldig goed en transparant klonk.
De zangers waren allen goed, waarbij de al genoemde Heidi Melton en Bastiaan Everink voor mij vocaal gezien het meest indrukwekkend waren. De meerderheid van de cast was echter zo druk bezig met hard zingen dat ze de absurde kronkels en wendingen in de tekst niet al te goed nuanceerden. En zelfs wanneer ze goed zongen – zoals Thomas Blondelle als de prins – bleven ze enkel een goede zanger, geen karakter waar je sympathie voor kreeg of waar je iets om begon te geven.
De uitblinker van de avond was voor mij Tobias Kehrer in de travestierol van de kokkin. Zijn entree – zittend op een vies toilet à la Trainspotting, broek naar beneden, zijn achterste afvegend – was grotesk op een wijze die voor de hele voorstelling op kon gaan. En zijn machtige bariton resoneerde geweldig in deze spooky scène. Kehrer is eveneens een nieuw ensemblelid bij de Deutsche Oper, en een goede ook.
Het publiek juichte luid aan het einde van de avond, al was het voor mij niet echt duidelijk wat deze Oranges-productie nu wilde zijn. Vergeleken met andere Carsen-ensceneringen was het enigszins glansloos. De eclectische drive die de muziek en de opera zelf kunnen creëren, kwam niet echt op gang.
Als je een poëtische voorstelling wil zien, blijf dan bij de Komische Oper. Wil je veel ‘metatheater’ en insidergrappen over de Berlijnse theaterwereld, dan is deze productie een aanrader.